Ec. bekeken 4TL: 4.2

Hoofdstuk 4.2: Inkomen
inkomens: hoog tegenover laag
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4.2: Inkomen
inkomens: hoog tegenover laag

Slide 1 - Tekstslide

4.2 inkomens: hoog tegenover laag
wat weet je nog van paragraaf 4.1?

Slide 2 - Tekstslide

Wat wordt met inkomensverschillen bedoeld?
A
dat je salaris steeds kan veranderen
B
verschillen in inkomen
C
verschillen in salaris tussen verschillende beroepen
D
verschillen tussen uitgaven en inkomsten

Slide 3 - Quizvraag

De inkomensverschillen
bij Janet zijn ....... dan bij
Jos
A
kleiner
B
groter

Slide 4 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van oorzaken voor inkomensverschillen
A
Leeftijd en ervaring
B
Opleiding en scholing
C
Verantwoordelijkheid
D
man/vrouw

Slide 5 - Quizvraag

Hoofdstuk 4: Inkomen
4.2 Inkomens: hoog tegenover laag

Slide 6 - Tekstslide

4.2 inkomens: hoog tegenover laag

Leerdoel:
- Je kan uitleggen hoe inkomensverschillen groter en kleiner kunnen worden.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

4.2 inkomens: hoog tegenover laag

Slide 9 - Tekstslide

4.2 inkomens: hoog tegenover laag

Slide 10 - Tekstslide

4.2 inkomens: hoog tegenover laag
Het gelijk worden van inkomensverschillen noemen we nivelleren. (de verhouding tussen hoge en lage inkomens daalt)
Wanneer de verhouding tussen hoge en lage inkomens  groter wordt noemen we dat denivelleren.
(de verhouding tussen hoge en
lage inkomens stijgt)

Slide 11 - Tekstslide

4.2 inkomens: hoog tegenover laag
Het principe van nivelleren en denivelleren is alleen te bepalen als je de inkomens in verhouding (= %) zet!

Als iedereen 1% erbij krijgt blijven de verhoudingen gelijk. Hier is dus geen sprake van nivellering of denivellering. 

Als iedereen €100 erbij krijgt veranderen de verhoudingen. Hier is dus mogelijk sprake van nivellering of denivellering. 

Slide 12 - Tekstslide

4.2 inkomens: hoog tegenover laag
Voorbeeld van nivellering of denivellering: 
Mohamed heeft een hoog inkomen, van € 55.000 per jaar. Roos heeft een laag inkomen, van € 15.000 per jaar. Beide krijgen een loonsverhoging van € 200 per jaar. Hoeveel verdienen ze extra in procenten? 

Roos: 200 : 15.000 x 100 = 1,3%
Mohamed: 200 : 55.000 x 100 = 0,36%. 

Het lage inkomen stijgt meer dan het hoge inkomen dus hier is sprake van nivellering

Slide 13 - Tekstslide

4.2 inkomens: hoog tegenover laag
Ellen verdient €23.000 per jaar. Senna verdient €56.000 per jaar. Ellen krijgt een eenmalige bonus van €1.500 en Senna krijgt €1.000.
Is hier sprake van nivellering of denivellering? Leg je antwoord uit met een berekening.

tip: Bereken eerst hoeveel procent hun loon stijgt, en bepaal dan of het laagste inkomen dichterbij of verder van het hoge inkomen komt.

Slide 14 - Tekstslide

4.2 inkomens: hoog tegenover laag
uitkeringen van de overheid (toeslagen en subsidies)
  •  gaan vaak naar mensen met laag inkomen
  • worden betaald van belastinggeld en sociale premies
Mensen met hoog inkomen betalen het meest.
mensen met laag inkomen gaan er in procenten het meest op vooruit.
Nivellering

Slide 15 - Tekstslide

4.2 inkomens: hoog tegenover laag
Hoe worden de verschillen groter/kleiner? 


Slide 16 - Tekstslide

4.2 inkomens: hoog tegenover laag
Progressieve belastingheffing: Hoe hoger je inkomen hoe hoger de loonheffing. De loonheffing stijgt sneller omhoog dan je loon.
Zwart geld:
Belastingontduiking  is het niet (volledig) nakomen van belastingverplichtingen. (het achterhouden van informatie bij belastingaangifte of het opgeven van onjuist informatie bij een aangifte).
Grijs geld
Belastingontwijking is het ontwijken van belasting op een legale manier. (Het actief gebruik maken van allerlei ingewikkelde constructies om minder of geen belasting te betalen)

Slide 17 - Tekstslide

4.2 inkomens: hoog tegenover laag
Aftrekposten
Het aftrekken van bedragen van je belastbaar inkomen in box 1 waardoor je uiteindelijk minder loonbelasting betaald.
Hoge inkomens hebben daar meer voordeel aan. denivellering
Welke aftrekposten zijn er?
    Belastingteruggave specifieke zorgkosten.
    Giften.
    Reiskosten woon-werkverkeer.
    Belastingteruggave studiekosten.
    Betaalde partneralimentatie.

Slide 18 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 19 - Tekstslide

De mensen met hoge inkomens gaan er in % meer op vooruit dan de mensen met lage inkomens. Is hier sprake van nivelleren of denivelleren?
A
nivelleren
B
denivelleren

Slide 20 - Quizvraag

Mensen met een hoog inkomen betalen ook in % meer belasting dan mensen met een laag inkomen. Hierdoor gaan inkomens ...
A
nivelleren
B
denivelleren

Slide 21 - Quizvraag

De overheid kan de inkomens laten nivelleren door....
A
De mensen met lage inkomens toeslagen te geven
B
De mensen met hoge inkomens meer belasting te laten betalen
C
De mensen met lage inkomens meer belastingvoordeel te geven.
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 22 - Quizvraag

Draagkrachtbeginsel
A
De mensen met lage inkomens betalen meer belasting.
B
Mensen met hoge inkomens betalen meer belasting
C
Mensen met een hoog belastbaar inkomen betalen ook in % meer belasting
D
Mensen met een laag belastbaar inkomen betalen in % meer belasting.

Slide 23 - Quizvraag

Aan het werk!
Maak en kijk na
- H4.1 opdracht 6 t/m 11
- H4.2 opdracht 6 t/m 13
Leer de begrippen van h4.1 en 4.2



Slide 24 - Tekstslide