Verhoudingen, procenten en rekenen

Verhoudingen, % & rekenen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 1 video.

Onderdelen in deze les

Verhoudingen, % & rekenen

Slide 1 - Tekstslide

50% = ?
A
een kwart
B
de helft
C
50
D
0,05

Slide 2 - Quizvraag

Hoe hoog is een kerktoren?
A
Heel laag
B
Normaal
C
Hoog
D
Heel hoog

Slide 3 - Quizvraag

Wat is meer?
A
3/4
B
80%
C
60%
D
1/5

Slide 4 - Quizvraag

24,8 % is ongeveer?
A
7/10
B
3/10
C
1/4
D
1/2

Slide 5 - Quizvraag

1/8 is hetzelfde als?
A
8%
B
12,5%
C
80%
D
25%

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het minste?
A
1/4
B
25%
C
0,25
D
1/5

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een Ezel?
A
Slim beest
B
Weet ik niet
C
Iets om meet te schilderen
D
Dom beest

Slide 8 - Quizvraag

1/3 deel = ?
A
30%
B
3%
C
33,3%
D
0,3%

Slide 9 - Quizvraag

Een hamburger kost 3 Euro.
Deze hamburger wordt de helft duurder. Hoe veel kost deze hamburger?
A
1,5 Euro
B
3 Euro
C
4,5 Euro
D
6 Euro

Slide 10 - Quizvraag

25% van 400 = ?
A
200
B
100
C
50
D
25

Slide 11 - Quizvraag

75 % decimaal geschreven = ?
A
75
B
7,5
C
0,75
D
0,075

Slide 12 - Quizvraag

Een man loopt naar de bakker. Hij koopt een brood. Hoe duur is de karbonade?
A
Het heeft geen zin om naar de bakker te lopen
B
Karbonades zijn niet duur
C
De bakker verkoopt alleen tijdschriften
D
12 Euro

Slide 13 - Quizvraag

Een auto van 2000 Euro wordt 10% duurder. Wat gaat deze auto kosten?
A
2010 Euro
B
2020 Euro
C
2200 Euro
D
2100 Euro

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel is 30% van 300?
A
30
B
90
C
180
D
270

Slide 15 - Quizvraag

Schrijf als decimaal getal: 22%
A
22/100
B
0,22
C
2,2
D
22

Slide 16 - Quizvraag

1/3 + 1/3 = ?
A
0,66
B
2/3
C
2/6
D
0,33

Slide 17 - Quizvraag

Bij een cirkeldiagram betekent een volle cirkel:
A
360 %
B
100 %
C
Hangt er vanaf
D
90%

Slide 18 - Quizvraag

300 appels komen overeen met 100%
100 appels zijn dan?
A
3,3%
B
33,3%
C
66,6%
D
Staat geen juist antwoord

Slide 19 - Quizvraag

Bram en Delano lopen op straat!
A
Mooi man
B
Je kunt beter fietsen
C
Wie?
D
Kan sneller

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video