vr 20-05-2022 Periode 4: grammatica

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

T35
Freitag, 20 Mai 2022

Slide 2 - Tekstslide

Was werden wir heute machen?
  • Oefenen

Slide 3 - Tekstslide

Zinsontleding
Stap 1. pv/gezegde (alle werkwoorden in een zin)
Stap 2. onderwerp (1e nv): 
wie/wat + gezegde
Stap 3. lijdend voorwerp (4e nv): 
wie/wat + gezegde + ow
Stap 4. meewerkend voorwerp (3e nv) 
aan/voor wie/wat + gezegde + ow + lv

Slide 4 - Tekstslide

woorden der groep:
der, die, das, die etc.

woorden mein groep:
ein
sein
dein
mein
unser

Slide 5 - Tekstslide

Voorzetsels
Voorzetsels 3e nv (mv):
aus, bei, mit, nach, von, seit, zu --> liedje

Voorzetsels 4e nv (lv):
gegen, ohne, durch, um, für                   (goudf)

Slide 6 - Tekstslide

an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen
aan, op, bij, naar
op
achter
naast
in, naar
over, boven
onder
voor
tussen
3e naamval: rust/toestand (zich bevinden, ergens zijn)
                        vragen: NL: waar?        D:wo? 
Wo bist du? --> Ich bin in der Schule

4e naamval: beweging van A-B/richting (ergens komen)
                        vragen: NL: waarheen?      D: wohin?
Wohin gehst du? --> Ich gehe in die Schule

Bv.:  
  • Auf dem Tisch steht eine schöne Vase.
  • Er fuhr den Wagen in die Garage.

Slide 7 - Tekstslide

Voegwoorden
  1. bevor= voordat
  2. dass=dat
  3. nachdem=nadat
  4. ob=of
  5. obwohl=hoewel
  6. wann=wanneer (tijdstip)
  7. weil=omdat
  8. wenn=als

Slide 8 - Tekstslide

Üben voorzetsels
  1. Nach die / dem / der Unterricht (m) arbeite ich in einem Supermarkt.
  2. Ich habe Zahnschermen. Ich gehe zu der / dem / den Zahnarzt (m).
  3. Mit meine / meiner / meinen Oma fahre ich gerne nach Deutschland.

Slide 9 - Tekstslide

Üben voegwoorden
1 Ich fahre zur Arbeit, nachdem / ob ich studiert habe.
2 Wissen Sie, weil / wann Jan komt?
3 Ich habe dich gefragt, weil / ob du kommen kannst.

Slide 10 - Tekstslide

Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? blaadje zinsontleding of forms 
oefenso, zinsontleding, naamvallen
  • Wie (hoe)? teams of papier
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent       
  • Zeit (tijd)? 9:50




An die Arbeit!

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide