Wechselpräpositionen

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Die Wechselpräpositionen
Bekend: Voorzetsels 3e naamval + 4e naamval.
3e: Aus, bei ,mit, nach ,seit, von,zu, außer, entgegen, gegenüber
4e: Durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang
Keuzevoorzetsels (dus soms 3e en soms 4e naamval): An, auf, hinter, neben, in, über, unter, vor, zwischen

Slide 2 - Tekstslide

Wechselpräpostionen: Als er sprake is van zich bevinden of een tijdsbepaling, welke naamval krijg je dan?
A
Dativ = 3e naamval
B
Akkusativ = 4e naamval

Slide 3 - Quizvraag

Wechselpräpostionen: Als er sprake is van een beweging ergens naartoe, welke naamval krijg je dan?
A
Dativ = 3e naamval
B
Akkusativ = 4e naamval

Slide 4 - Quizvraag

An welch…… Tag haben wir die Prüfung?
A
Dativ = 3e naamval
B
Akkusativ = 4e naamval

Slide 5 - Quizvraag

Die Wechselpräpositionen (Klasse 4)

Drukt het zinsdeel een positie uit? Ergens zijn? Of een tijd? Dan is het de 3e naamval.

An / Am Donnerstag haben wir Deutsch.
> Wann haben wir Deutsch? DUS: 3e, am (an dem)

Der Lehrer sitzt hinter d... Baum.
> Wo sitzt der Lehrer? DUS: 3e, hinter dem

Ezelsbruggetje: IS ER AL (3 woorden, 3e nv)


Slide 6 - Tekstslide

Drukt het zinsdeel een plaatsverandering uit? Ergens komen? Dan is het de 4e naamval.

Ich setze mich auf d……Stuhl.
> Wohin setze ich mich? DUS: 4e, auf den

Ezelsbruggetje: IS ER NOG NIET (4 woorden, 4e nv)

Slide 7 - Tekstslide

Der Baum steht neben d…… Haus (o).
A
den
B
dem

Slide 8 - Quizvraag

Meerkeuze
Kies het juiste lidwoord

Slide 9 - Tekstslide

Auf dem Foto stehe ich zwischen mein…… Freunde……
A
meine Freunde
B
meinen Freunden

Slide 10 - Quizvraag

Ich schwimme in d…… Wasser (o).
A
das
B
dem

Slide 11 - Quizvraag

Ich gehe in d…… Kino (o).
A
das
B
dem

Slide 12 - Quizvraag

Ich schaue über d…… Mauer (v).
A
die
B
der

Slide 13 - Quizvraag

Die Zuschauer strömten in d………. Stadion.
A
dem
B
das

Slide 14 - Quizvraag

Auf ein………. Bank (v) auf d………. Bahnsteig (m) wartete er auf d………. Zug (m).
A
eine, dem, dem
B
einer, dem, dem
C
eine, dem, den
D
einer, dem, den

Slide 15 - Quizvraag