2 HV les 28/10: zinsdelen

Lesdoelen
Na deze les kun je:
- Goed voorbereid het so grammatica zinsdelen + woordsoorten maken
- Tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
- Concluderende, redengevende en oorzakelijke verbanden in een tekst herkennen 
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
Na deze les kun je:
- Goed voorbereid het so grammatica zinsdelen + woordsoorten maken
- Tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
- Concluderende, redengevende en oorzakelijke verbanden in een tekst herkennen 

Slide 1 - Tekstslide

Bespreken oefentoets
Vragen voor morgen? 

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik - Stappenplan zinsontleding

Slide 3 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Slide 4 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen; het is een bepaald soort indirect object. 
Het meewerkend voorwerp begint vaak met het voorzetsel aan – als dat niet in de zin staat, kan het er meestal bij gedacht worden. Enkele voorbeelden:
Julia en Kim gaven een cadeautje aan hun moeder.
Ik vroeg (aan) haar of ze nog op vakantie ging.
Mijn vriend geeft de poes en de hond hun eten.
Toen de kinderen niet luisterden, nam hun vader hun de playstation af.


Slide 5 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bijwoordelijke bepaling.

Slide 6 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
- De bijwoordelijke bepaling geeft informatie over wat er in het
   gezegde wordt uitgedrukt
- De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als:
   Waar? Wanneer? Hoe? Hoeveel? Hoe vaak? Waarheen?
   Waarom? Waarmee?
- De bijwoordelijke bepaling is ook wel de "prullenbak". Alles wat
   je overhoudt is meestal de bijwoordelijke bepaling

Slide 7 - Tekstslide

4 soorten voornaamwoorden
1. aanwijzend: deze, die, dit, dat
2. vragend: wie, wat, welke, wat voor (een)
3. persoonlijk
4. bezittelijk

Slide 8 - Tekstslide

Zinsontleding oefenen
Kijk in SOM naar de link bij donderdag

Slide 9 - Tekstslide

Tekstverbanden
Concluderend: er wordt een conclusie getrokken
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al

Redengevend: geeft aan waarom iemand iets doet of vindt
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij

Oorzakelijk: toont waardoor iets gebeurt
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 10 - Tekstslide

Lezen H2
Verder met de opdrachten

Huiswerk: opdracht 1, 2, 4
Vwo opdracht: 3 en 5

Slide 11 - Tekstslide