Grammatica H2

Grammatica H2.2
Lijdend en meewerkend voorwerp & bijwoordelijke bepaling
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica H2.2
Lijdend en meewerkend voorwerp & bijwoordelijke bepaling

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Herhaling 2.1
- Nieuwe stof 2.2 + oefenen
- Zakelijke brief
- Huiswerkopdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
De zin in een andere tijd zetten
B
De zin vragend maken
C
De zin in enkel- of meervoud zetten
D
Al deze antwoorden zijn juist

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
A
De persoonsvorm
B
De persoonsvorm + laatste werkwoord
C
De persoonsvorm + alle werkwoorden
D
Alle werkwoorden

Slide 4 - Quizvraag

Wat weet je al over het lijdend voorwerp?

Slide 5 - Woordweb

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: wie/wat + gezegde + ow?
Let op: een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Slide 6 - Tekstslide

Wat weet je al over het meewerkend voorwerp?

Slide 7 - Woordweb

Meewerkend voorwerp (mv)
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin.

Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)?


Slide 8 - Tekstslide

Wat weet je al over de bijwoordelijke bepaling

Slide 9 - Woordweb

Bijwoordelijke bepaling (bwb/ bijw. bep.)
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er kunnen ook meerdere bijwoordelijke bepalingen (bwb) in een zin staan.

We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt na het benoemen van de andere zinsdelen, noem je bwb. 

Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de volgende vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel.

Slide 10 - Tekstslide

Ik geef aan Piet een mooi cadeau.
1. Wat is de persoonsvorm?
2. Verdeel de zinsdelen.
3. Wat is het onderwerp?
4. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
5. Wat is het lijdend voorwerp?
6. Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 11 - Tekstslide

Maken: quiz (in opdrachten) over zinsontleding.

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
2.1: 1 t/m 6
2.2: 1 t/m 6
Voor aanstaande woensdag: zakelijke brief inleveren!

Slide 13 - Tekstslide