In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Wereldeconomie
Slide 1 - Tekstslide
Wereldeconomie leerdoelen hoofdstuk 1
Slide 2 - Tekstslide
Een wereld van verschil
Welvaartsindicatoren
- BBP per hoofd van de bevolking
- Lorenzcurve en Gini coëfficiënt
- HDI: Human development index
- Koopkrachtpariteit
- Big mac index
Slide 3 - Tekstslide
Indicatoren voor welvaart in enge zin
Er zijn diverse indicatoren om de welvaart in enge zin van een land uit te kunnen drukken en landen met elkaar te vergelijken. Zo heb je:
het BBP per hoofd van de bevolking
de koopkracht
het surplus
economische groei (% verandering v/h BBP)
Maar ook:
de Big Mac Index
Slide 4 - Tekstslide
Indicatoren voor welvaart
in ruime zin
Dit bewustzijn heeft er toe geleid dat er ook indicatoren bedacht zijn om welvaart in brede zin uit te kunnen drukken en landen met elkaar te vergelijken. Zo heb je:
Groen bbp is gelijk aan het bruto binnenlands product (bbp) minus de waarde van schade aan het milieu (negatieve externe effecten) plus de waarde van verbetering aan het milieu.
Slide 5 - Tekstslide
Internationaal economisch verkeer
Waarom is er internationale handel?
Slide 6 - Tekstslide
Waarom is er internationale handel?
Producten kunnen het best en het goedkoopst gemaakt worden in bepaalde landen vanwege:
de natuurlijke omstandigheden (klimaat, grondstoffen)
de loonkosten per product
de infrastructuur.
historische omstandigheden.
Slide 7 - Tekstslide
Exportquote en importquote
Hoe hoger exportquote + importquote, hoe meer open de economie is
Slide 8 - Tekstslide
International economisch verkeer
Verbeterde en goedkopere ICT-toepassingen
Sneller transport en lagere transportkosten
Outsourcing en offshoring -> vb: verschil in loonkosten
Toegenomen internationale arbeidsmarkt -> meer Nederlanders werken in het buitenland en omgekeerd
Veranderde politieke wereldorde -> economische grenzen vervagen...
------> Outsourcing: Delen van de productie vinden plaats in het buitenland .
------> Offshoring: Gehele productie wordt verplaatst naar het buitenland
Slide 9 - Tekstslide
Comperatieve kostenvoordelen
Om te kijken wie nu het comparatieve (relatieve) voordeel op welk product heeft, kunnen we het beste kijken naar de opofferingskosten in het eigen land.
Slide 10 - Tekstslide
Twee beweringen: 1. Specialisatie van landen leidt tot meer internationale handel. 2. Meer internationale handel leidt tot meer specialisatie van landen.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de juiste omschrijving internationale handel?
A
Als bedrijven producten uit een ander land kopen of er goederen aan verkopen
B
Als een international van het NL elftal naar een ander team gaat
C
Inkoop en verkoop van goederen in Nederland
D
Als bedrijven producten maken en deze verkopen
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Karin en Peter werken als (brom)fietsreparateur. In de tabel staat hoeveel brommers / fietsen ze per dag kunnen maken. Wat zijn de opofferingskosten van Karin?
A
1 fiets 'kost' 2 brommers
B
1 fiets 'kost' 1,33 brommer
C
1 brommer 'kost' 2 fietsen
D
1 brommer 'kost' 0,5 fiets
Slide 15 - Quizvraag
Bepaal voor Engeland en Portugal het comparatieve voordeel
A
Engeland kleding en wijn
B
Portugal kleding en wijn
C
Engeland kleding en Portugal Wijn
D
Portugal wijn en Engeland kleding
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Synoniem voor wereldwijd handelsverkeer
A
globalisering
B
Multinational
C
protectionisme
D
Concurrentiepositie
Slide 18 - Quizvraag
Globalisering kan zorgen voor economische groei, maar ook voor werkloosheid. Daarover gaan de volgende zinnen. 1 Een bedrijf verhuist naar een lagelonenland om goedkoper te produceren. 2 Het wordt voor bedrijven makkelijker om in een ander land te produceren. 3 Nederlandse fabrieksarbeiders verliezen hun baan. Wat is de juiste volgorde?
A
Globalisering → 1 → 3 → 2 → werkloosheid
B
Globalisering → 2 → 1 → 3 → werkloosheid
C
Globalisering → 3 → 2 → 1 → werkloosheid
D
Globalisering → 2 → 3 → 1 → werkloosheid
Slide 19 - Quizvraag
Totale factorproductiviteit
1. Economisch kapitaal
Innovaties en verbetering infrastructuur
2. Menselijk kapitaal
Scholing van de beroepsbevolking
Slide 20 - Tekstslide
Totale factorproductiviteit
3. Natuurlijk kapitaal
De geografische ligging en beschikbaarheid van natuur, klimaat en bodemschatten
4. Maatschappelijke factoren
Politieke stabiliteit en kwalitatief goede instituties