Formuleren

Welkom

bij het M-uur 
FORMULEREN

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom

bij het M-uur 
FORMULEREN

Slide 1 - Tekstslide

Wie was de eerste Romeinse keizer?
(hint: de achtste maand van het jaar heet ook zo)

Slide 2 - Open vraag

'De eerste Romeinse keizer was Augustus.'

Slide 3 - Tekstslide

In welke stad staat het Colosseum?

Slide 4 - Open vraag

'Het Colosseum staat in Rome.'

Slide 5 - Tekstslide

Waarom werd Julius Caesar vermoord?

Slide 6 - Open vraag

Foute manier van beantwoording: 'Hij wilde alles zelf beslissen.'
Goede manier van beantwoording:
'Julius Caesar werd vermoord, omdat hij alles zelf wilde beslissen.'

In de goede beantwoording van een waarom-vraag staat altijd het woord omdat.

Slide 7 - Tekstslide

STAP 1
Lees de vraag. Bedenk waar je antwoord mee moet beginnen. Noteer in klad.

Slide 8 - Tekstslide

STAP 2
'Wat wordt er van mij verwacht?'

Slide 9 - Tekstslide

Ontleden
  • ‘Wat wordt er van mij verwacht bij deze vraag’? > vraag ontleden
  • Ontleden = de verschillende elementen onderstrepen waarop je antwoord moet geven. Bij sommige vragen zal je ook meerdere taken moeten uitvoeren.

  • Ga bij het beantwoorden van een toetsvraag altijd uit van 3 stappen:
1. Lees de vraag.
2. Onderstreep de gedeeltes van de vraag waar je antwoord op moet geven (vraagelementen).
3. Beantwoord de vraag.


  • Verschillende vraagsoorten 

Slide 10 - Tekstslide

Toetstaal
  • Let op de woorden die gebruikt worden in de vraag. Elk woord in het vraaggedeelte zorgt voor een andere verwachting bij je antwoord. 
  • Kijk ook altijd naar de hoeveelheid argumenten die je moet geven. Soms wordt er expliciet gevraagd om meerdere argumenten. ‘Geef twee argumenten voor…’. 
  • Vind je het moeilijk om te herkennen hoeveel elementen terug moeten komen in je antwoord, begin dan eerst met de vraag te onderstrepen. Onderstreep de gedeeltes waarop antwoord gegeven moet worden. De onderstreepte gedeeltes staan gelijk aan de hoeveelheid elementen die in je antwoord moeten terugkomen. 
  • Geef een antwoord in klad. Tel de elementen in je antwoord. Komen de hoeveelheden overeen met die uit de vraag, dan weet je zeker dat je niks gemist hebt.  
  • Let ook op het aantal punten dat je voor een vraag kunt krijgen. 

Slide 11 - Tekstslide

instructiewoorden
 signaalwoorden geven sturing aan je antwoord

Slide 12 - Tekstslide

Of: je hebt twee keuzes. Je hoeft maar één uit te werken.

En: je moet twee elementen uitwerken.

Beargumenteer: geef (historische) argumenten in je antwoord.

Mening: vorm je eigen mening over een gebeurtenis, maar beargumenteer deze wel historisch.

Vergelijk: je moet twee gebeurtenissen of perspectieven naast elkaar houden en het verschil of de overeenkomst geven.

Aantonen: geef argumenten die de stelling bevestigen. Deze argumenten kunnen uit de leerstof of uit een bron komen (hangt van de stelling af).

Welke: je antwoord moet bestaan uit meerdere elementen.

Welk: Je antwoord moet bestaan uit één element.

In hoeverre: is een vergelijking. Je moet twee perspectieven gebruiken in je antwoord en uitleggen waarom deze overeenkomen of van elkaar verschillen.

Waarom: je antwoord is een uitleg van een vraagelement. Je geeft zowel een beschrijving als een analyse.

Verwijzen: gebruik maken van een gedeelte uit de bron. Dat kan een citaat zijn uit een geschreven bron of een element uit een ongeschreven bron.

Verklaren: je moet een oorzaak en gevolg relatie beschrijven, vaak aan de hand van gegevens uit een bron.

Slide 13 - Tekstslide

STAP 3
schrijf in klad:
- begin van je antwoord (herhalen vraag)
- losse elementen


Slide 14 - Tekstslide

STAP 4
vergeet de conclusie niet! 
'dus'

Slide 15 - Tekstslide

STAP 5
Klaar? Bedenk hoe je dit naar het net 'vertaald'. 
Waar begin je mee, wat is een goede volgorde voor je argumenten, waar sluit je mee af, hoe zorg je dat het één geheel wordt?

Slide 16 - Tekstslide

SAMENGEVAT
Stap 1: Lees de vraag. 
Stap 2: Bedenk wat er van je verwacht wordt. Ontleed de vraag door de verschillende elementen te onderstrepen. Let op instructiewoorden.  
Stap 3: Schrijf de antwoorden van de verschillende elementen in klad op. 
Let op : staan er begrippen in de vraag? Leg deze begrippen uit. 
Stap 4: Formuleer een antwoord in het net. 
Let op: begin je antwoord met het herhalen van de vraag. Eindig met een concluderende opmerking waarmee je laat zien dat je antwoord klopt. 'Dus'. 
Stap 5: Check je antwoord. Ben je begonnen met de vraag? Heb je alle elementen verwerkt? Is je antwoord opgeschreven in goed Nederlands, in nette zinnen en met hoofdletters en punten?


Slide 17 - Tekstslide

nog meer soorten vragen
- verbanden leggen (oorzaak/gevolg, reden/argument)
- vergelijking maken (bv tussen landen, eeuwen, personen of ideologieën. Continuïteit en verandering/)
- ontwikkelingen (economische, politieke, etc - opeenvolgende gebeurtenissen: begin, midden, eind)
- opsomming

Slide 18 - Tekstslide

verband
Vraag:
Leg uit dat het kolonialisme bijdroeg aan de industriële revolutie in Engeland

Slide 19 - Tekstslide

SAMENGEVAT
Stap 1: Lees de vraag. 
Stap 2: Bedenk wat er van je verwacht wordt. Ontleed de vraag door de verschillende elementen te onderstrepen. Let op instructiewoorden.  
Stap 3: Schrijf de antwoorden van de verschillende elementen in klad op. 
Let op : staan er begrippen in de vraag? Leg deze begrippen uit. 
Stap 4: Formuleer een antwoord in het net. 
Let op: begin je antwoord met het herhalen van de vraag. Eindig met een concluderende opmerking waarmee je laat zien dat je antwoord klopt. 'Dus'. 
Stap 5: Check je antwoord. Ben je begonnen met de vraag? Heb je alle elementen verwerkt? Is je antwoord opgeschreven in goed Nederlands, in nette zinnen en met hoofdletters en punten?


Slide 20 - Tekstslide

stap 2 ontleden
Vraag:
Leg uit dat het kolonialisme bijdroeg aan de industriële revolutie in Engeland

Slide 21 - Tekstslide

SAMENGEVAT
Stap 1: Lees de vraag. 
Stap 2: Bedenk wat er van je verwacht wordt. Ontleed de vraag door de verschillende elementen te onderstrepen. Let op instructiewoorden.  
Stap 3: Schrijf de antwoorden van de verschillende elementen in klad op. 
Let op : staan er begrippen in de vraag? Leg deze begrippen uit. 
Stap 4: Formuleer een antwoord in het net. 
Let op: begin je antwoord met het herhalen van de vraag. Eindig met een concluderende opmerking waarmee je laat zien dat je antwoord klopt. 'Dus'. 
Stap 5: Check je antwoord. Ben je begonnen met de vraag? Heb je alle elementen verwerkt? Is je antwoord opgeschreven in goed Nederlands, in nette zinnen en met hoofdletters en punten?


Slide 22 - Tekstslide

stap 3 klad
Kolonialisme =
Industriële revolutie is =
Uitleg verband =

Slide 23 - Tekstslide

stap 3 klad
Kolonialisme = het hebben van kolonies, een kolonie is een vestiging van een deel van een bevolking, buiten het eigenlijke gebied (territorium) van dat volk.

Industriële revolutie = Ambachtelijke en kleinschalige werkplaatsen groeiden uit tot grote fabrieken en vormden samen een grootschalige industrie. Deze industrieën verwerkten grondstoffen tot eindproducten.

Uitleg verband = Het kolonialisme droeg bij aan de industriële revolutie omdat Engeland goedkoop grondproducten kon halen uit haar kolonies. Deze grondstoffen werden in Engeland in fabrieken verwerkt tot eindproducten. Engeland verkocht haar eindproducten aan haar kolonies.

Slide 24 - Tekstslide

SAMENGEVAT
Stap 1: Lees de vraag. 
Stap 2: Bedenk wat er van je verwacht wordt. Ontleed de vraag door de verschillende elementen te onderstrepen. Let op instructiewoorden.  
Stap 3: Schrijf de antwoorden van de verschillende elementen in klad op. 
Let op : staan er begrippen in de vraag? Leg deze begrippen uit. 
Stap 4: Formuleer een antwoord in het net. 
Let op: begin je antwoord met het herhalen van de vraag. Eindig met een concluderende opmerking waarmee je laat zien dat je antwoord klopt. 'Dus'. 
Stap 5: Check je antwoord. Ben je begonnen met de vraag? Heb je alle elementen verwerkt? Is je antwoord opgeschreven in goed Nederlands, in nette zinnen en met hoofdletters en punten?


Slide 25 - Tekstslide

stap 4 net en 5 controle
Leg uit dat het kolonialisme bijdroeg aan de industriële revolutie in Engeland

Het kolonialisme droeg bij aan de industriële revolutie in Engeland, omdat 
Kolonialisme = het hebben van kolonies, een kolonie is een vestiging van een deel van een bevolking, buiten het eigenlijke gebied (territorium) van dat volk.

Industriële revolutie = Ambachtelijke en kleinschalige werkplaatsen groeiden uit tot grote fabrieken en vormden samen een grootschalige industrie. Deze industrieën verwerkten grondstoffen tot eindproducten.

Uitleg verband = Het kolonialisme droeg bij aan de industriële revolutie omdat Engeland goedkoop grondproducten kon halen uit haar kolonies. Deze grondstoffen werden in Engeland in fabrieken verwerkt tot eindproducten. Engeland verkocht haar eindproducten aan haar kolonies.

Slide 26 - Tekstslide

opsomming
Schrijf vier bevolkingsgroepen uit het oude Rome op.


Slide 27 - Tekstslide

Schrijf vier bevolkingsgroepen uit het oude Rome op.

'Slaven hadden helemaal niets. Die waren bezit van iemand anders. Je had de plebejers, die moesten vechten en werken en werden soms arm net zoals de proletariërs. Die hadden helemaal niks geen geld en huis of vaste baan alleen kinderen die kon je voor niets maken.'
A
Dit antwoord is goed
B
Dit antwoord is fout

Slide 28 - Quizvraag

fout
'Slaven hadden helemaal niets. Die waren bezit van iemand anders. Je had de plebejers, die moesten vechten en werken en werden soms arm net zoals de proletariërs. Die hadden helemaal niks geen geld en huis of vaste baan alleen kinderen die kon je voor niets maken.' 

Door deze vraag zonder structuur te beantwoorden vergeet je snel een deel van het antwoord en verlies je tijd door onnodige informatie op te schrijven. 


Slide 29 - Tekstslide

ontleden
Schrijf vier bevolkingsgroepen uit het oude Rome op.


Slide 30 - Tekstslide

goed 
De vier bevolkingsgroepen in het oude Rome waren:
1. De patriciërs
2. De plebejers
3. De proletariërs
4. De slaven
Op deze manier is het ook gemakkelijk te controleren of je vier bevolkingsgroepen hebt opgeschreven. 

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide