Of: je hebt twee keuzes. Je hoeft maar één uit te werken.
En: je moet twee elementen uitwerken.
Beargumenteer: geef (historische) argumenten in je antwoord.
Mening: vorm je eigen mening over een gebeurtenis, maar beargumenteer deze wel historisch.
Vergelijk: je moet twee gebeurtenissen of perspectieven naast elkaar houden en het verschil of de overeenkomst geven.
Aantonen: geef argumenten die de stelling bevestigen. Deze argumenten kunnen uit de leerstof of uit een bron komen (hangt van de stelling af).
Welke: je antwoord moet bestaan uit meerdere elementen.
Welk: Je antwoord moet bestaan uit één element.
In hoeverre: is een vergelijking. Je moet twee perspectieven gebruiken in je antwoord en uitleggen waarom deze overeenkomen of van elkaar verschillen.
Waarom: je antwoord is een uitleg van een vraagelement. Je geeft zowel een beschrijving als een analyse.
Verwijzen: gebruik maken van een gedeelte uit de bron. Dat kan een citaat zijn uit een geschreven bron of een element uit een ongeschreven bron.
Verklaren: je moet een oorzaak en gevolg relatie beschrijven, vaak aan de hand van gegevens uit een bron.