1.3 Significantie

Significantie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Significantie

Slide 1 - Tekstslide

Significantie
Concentratie

Slide 2 - Tekstslide

Significantie 
  • Significantie gaat over het afronden van antwoorden bij berekeningen​

  • Hoe nauwkeuriger je antwoord (meer cijfers), hoe significanter je antwoord​

  • Belangrijk bij berekeningen bij scheikunde en natuurkunde

Slide 3 - Tekstslide

Stel je hebt grote emmer met 10 liter water en je doet er een emmer water van 5 liter bij.
Het is ‘raar’ om dan te zeggen dat je bij elkaar 15,000 liter water hebt. Je weet dit namelijk niet zo nauwkeurig!
Hoe nauwkeuriger je eerst meet, hoe nauwkeuriger je hier mee kunt rekenen.​

Slide 4 - Tekstslide

Meetwaarden en telwaarden
  • Meetwaarden zijn waarden die je kunt meten, bijv. hoe lang je bent of hoeveel water er in je bekerglas zit.​

  • Telwaarden zijn waarden die je kunt tellen, bijv. het aantal leerlingen in de klas of het aantal bekerglazen op tafel.​

  • Telwaarden zijn feiten waarbij iedereen hetzelfde antwoord geeft (als je kan tellen)​

  • Over meetwaarden kunnen discussies ontstaan. Antwoorden kunnen per persoon verschillen.

Slide 5 - Tekstslide

Regels
  • Bij berekeningen kijk je naar het aantal significante cijfers van waarden die je krijgt in de opgave (dus niet wat jij zelf opschrijft)​

  • Je kijkt hierbij alleen naar meetwaarden.​

  • Vb: je hebt drie bekerglazen met in elk bekerglas 15,5 mL.​

  • drie = telwaarde. Dit getal gebruik je dus niet voor afronden.​
  • 15,5 = meetwaarde. Dit getal gebruik je wel voor afronden.

Slide 6 - Tekstslide

Regels optellen/aftrekken
Je kijkt naar het aantal decimalen (cijfers achter komma) van de waarden in de opgave.​
Bij afronden gebruik je het aantal decimalen dat het getal met het minst aantal decimalen heeft.

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld optellen/aftrekken
  • je hebt 1,3 gram, 2 gram en 6,03 gram.​
  • Bij elkaar is dit 1,3+2+6,03=9,33 gram.​
  • Het minst aantal decimalen heeft het getal 2 (geen decimalen).​
  • Afronden van je antwoord geeft dus 9 gram.​

  • Bij scheikunde gebruik je dit eigenlijk alleen bij uitrekenen van molecuulmassa’s.​

Slide 8 - Tekstslide

Er staan twee weegschalen op tafel. Eén weegschaal is echter nauwkeuriger. Pim weegt 3,355 gram zetmeel af. Joost weegt op de andere weegschaal 3,2 gram zetmeel af. ​​
Hoeveel gram zetmeel hebben ze samen?​

Slide 9 - Open vraag

Regels vermenigvuldigen/delen
  • Je kijkt naar het aantal significante cijfers van de waarden in de opgave.​
  • Significante cijfers zijn alle cijfers van een getal, behalve nullen vooraan (nullen achteraan tellen wel mee)
  • Bij afronden gebruik je het aantal significante cijfers dat het getal met het minst aantal significante cijfers heeft.

Slide 10 - Tekstslide

Hoeveel significante cijfers?
3,15
A
2
B
3

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel signifcante cijfers?
3,10
A
2
B
3

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel significante cijfers?
0,15
A
2
B
3

Slide 13 - Quizvraag

Even oefenen
Je meet 50,00 mL spiritus af. Dit weegt 42,5 g. 
Bereken de dichtheid
42,5/50,00 = 0,85 g/mL

50,00 = 4 significante cijfers, 42,5 = 3 significante cijfers, dus eindantwoord ook in 3:
0,850 g/mL
ρ=vm

Slide 14 - Tekstslide

Wetenschappelijke notatie
  • Gebruik bij het afronden van je antwoorden de wetenschappelijke notatie (machten van 10)​

  • 13999 afronden op 3 sign. cijfers geeft 1,40*104​

  • 0,0045 afronden op 2 sign. cijfers geeft 4,5*10-3

  • Het cijfer voor de komma zit altijd tussen de 0 en 10.​

Slide 15 - Tekstslide

Even oefenen
Schrijf in je schrift de volgende getallen in de wetenschappelijke notatie met drie significante cijfers.​
5223,99​
100000​
0,000150​

Slide 16 - Tekstslide

Antwoorden
​5223,99​ = 5,22*103
100000​ = 1,00*105​
0,000150​ = 1,50*10-4

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
H1.3

Havo 1 t/m 10
Vwo 1 t/m 9

Slide 18 - Tekstslide

Concentratie

Slide 19 - Tekstslide

Concentratie
Er zijn 2 maatcilinders met dezelfde concentratie.
Welke dan?
én waarom? 

Slide 20 - Tekstslide