HIN klas 4ta Taalverzorging

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Fijn dat je er bent!
Pak je boek voor op blz 6/7, pak je schrift, 
je etui met een 
pen, 
je iPad/laptop en log in op deze LessonUp. 

 



timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
  • Herhaling taalverzorging H1-4
  • Aan de slag in duo's
  • Opdrachten maken 
  • Vragen stellen
  • Afsluiting

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel:


Je leert alle onderdelen van taalverzorging: spelling, werkwoordspelling en formuleren herkennen en toepassen. 

Slide 4 - Tekstslide

terugblik klas 2: lezen 
  • Ik kan langere teksten met veel informatie lezen en begrijpen aan de hand van het stappenplan lezen. 2F
  • Ik weet welke manier van lezen past bij welk leesdoel. 1F
  • Ik kan de betekenis van onbekende woorden ontdekken door woordraadstrategieën te gebruiken. 1S
  • Ik kan de verbanden tegenstellend, chronologisch, opsommend en toelichtend verband in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden. 1S
  • Ik kan verbanden binnen een tekst en relaties tussen teksten beoordelen. 2F
  • Ik kan onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een tekst. 1S
  • Ik kan feiten, meningen, standpunten en argumenten herkennen. 1F

Slide 5 - Tekstslide

Ik beheers alle onderdelen van taalverzorging.
😒🙁😐🙂😃

Slide 6 - Poll

Wat wil jij het liefst nog oefenen van taalverzorging?
Leestekens en hoofdletters
Werkwoord-spelling
Lastige werkwoorden
Trappen van vergelijken en als/dan
Verwijswoorden
Tussenletters
Aan elkaar of los
zinnen met meerdere persoons-vormen
woordvolgorde in samengestelde zinnen
werkwoord-spelling twijfelgevallen

Slide 7 - Poll

Even opfrissen...

Slide 8 - Tekstslide

Verwerking van de theorie:
tien groepen, in duo's                           
Groep 1: leestekens en hoofdletters 
Groep 2: werkwoordspelling: het schema gebruiken 
Groep 3: het gebruik van lastige werkwoorden
Groep 4: aan elkaar of los 
Groep 5: zinnen met meerdere persoonsvormen  
Groep 6: woordvolgorde in samengestelde zinnen
Groep 7: tussenletters 
Groep 8: werkwoordspelling: twijfelgevallen
Groep 9: verwijswoorden
Groep 10: trappen van vergelijking en als/dan

Slide 9 - Tekstslide

Verwerking van de theorie
- Leg uit wat jullie onderdeel inhoudt
- Maak minimaal drie oefenzinnen met het onderdeel 
- Maak een opdracht waarbij anderen het onderdeel moeten vinden
Korte uitleg in de klas; 

Bereid een uitleg en een oefenzin om aan de klas te presenteren. 

Tijdens uitleg:
Luister en maak aantekeningen van de uitleg en de oefenzinnen. Oefen daarna met de voorbeelden die elk groepje geeft. 
timer
1:00

Slide 10 - Tekstslide

Expertgroepjes
Wat
Je wordt 'Expert' van jouw onderdeel.
Hoe
In duo's. Zoek informatie en bedenk een goede uitleg mét voorbeelden
Hulp
Lesboek, je iPad en je duo-collega
Tijd
10 minuten 
Uitkomst
Ieder groepslid is expert en kan in 2 minuten aan de klas de theorie vertellen/uitleggen
Klaar?
Vertel aan elkaar de uitleg, kijk of je niets bent vergeten
timer
7:00

Slide 11 - Tekstslide

Uitleg van de theorie
tien groepen, in duo's                           
Groep 1: leestekens en hoofdletters 
Groep 2: werkwoordspelling: het schema gebruiken 
Groep 3: het gebruik van lastige werkwoorden
Groep 4: aan elkaar of los 
Groep 5: zinnen met meerdere persoonsvormen  
Groep 6: woordvolgorde in samengestelde zinnen
Groep 7: tussenletters 
Groep 8: werkwoordspelling: twijfelgevallen
Groep 9: verwijswoorden
Groep 10: trappen van vergelijking en als/dan

Slide 12 - Tekstslide

Heb je een vraag?

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen
WAT?
Maak de oefentoets in je Online Methode. 
HOE?
In je schrift en boek. 

Alleen en in stilte.
HULP?
Steek je vinger op, de docent komt bij je.
KLAAR?
Maak de oefenzinnen van elk groepje. 
timer
11:00

Slide 14 - Tekstslide

DOEL
Je leert alle onderdelen van taalverzorging: spelling, werkwoordspelling en formuleren herkennen en toepassen. 

Slide 15 - Tekstslide

Hoe goed beheers je het lastige lesdoel /
de lesdoelen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

Heb je een vraag?

Slide 17 - Tekstslide

Fijne dag. Tot morgen. 

Slide 18 - Tekstslide

In deze les:
  • Het huiswerk controleren
     (Cursus 1: Meer dan lezen, online, opdracht 1).
  • Uitleg tekstverbanden & signaalwoorden
  • Opdracht maken
  • Afronden

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

De volgende verbanden ken je al...

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

 Het chronologisch verband
  • De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde     beschreven
  • Let op de volgende signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst daarna, vervolgens, nadat en dadelijk
  • Let ook op jaartallen!
  • Voorbeeld:
     Vroeger hield ik niet van spruitjes, maar nu ben ik er dol op.

Slide 26 - Tekstslide

Het toelichtend verband

  • Een toelichtend verband geeft aan dat er extra
     informatie over het onderwerp volgt, vaak in de vorm van
     een voorbeeld.
  • Signaalwoorden die hierbij passen zijn: zoals,
     bijvoorbeeld, denk aan, neem nou etc. 
  • Voorbeeld:

'Ik ga graag op vakantie naar warme landen, zoals: Aruba, Spanje & Mexico.'

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
toelichtend verband
B
opsommend verband
C
chronologisch verband
D
tegenstellend verband

Slide 29 - Quizvraag

Tekstverband = toelichtend
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 30 - Sleepvraag

Welk verband herken je in de laatste zin van alinea 3?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologisch
D
toelichtend

Slide 31 - Quizvraag

De volgende verbanden komen er nieuw bij...

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Redengevend verband
  • Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets
     doet of vindt.
  • Signaalwoorden hierbij zijn: omdat, daarom, dus, want, de  reden hiervoor is, dankzij.
  • Voorbeeld:
    'Meneer Peterson doet altijd erg lang over zijn uitleg, om die reden is hij mijn minst favoriete docent.'

Slide 35 - Tekstslide

Soms geeft de docent op vrijdag huiswerk voor maandag, waardoor mijn weekendplannen in het water vallen.
A
Redengevend
B
Concluderend
C
Oorzaak-gevolg
D
Toelichtend

Slide 36 - Quizvraag

De docent is vandaag ziek. De les gaat dus niet door.
A
Redengevend
B
Concluderend
C
Oorzaak-gevolg
D
Toelichtend

Slide 37 - Quizvraag

Ik wil heel graag een voldoende halen, want dan krijg ik van mijn vader een tientje.
A
Redengevend
B
Concluderend
C
Oorzaak-gevolg
D
Toelichtend

Slide 38 - Quizvraag