1.3 enkelvoudige en samengestelde zinnen

Nederlands enkelvoudige en samengestelde zinnen

Deze les hoort bij 
NuNederlands taalverzorging 1.3 enkelvoudige en samengestelde zinnen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands enkelvoudige en samengestelde zinnen

Deze les hoort bij 
NuNederlands taalverzorging 1.3 enkelvoudige en samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Eerst even samen afspraken maken

-Vooruit werken?
- Geen uitleg nodig?

- Kijk naar de leerstof en bepaal voor jezelf of je uitleg nodig hebt of niet. 

Slide 3 - Tekstslide

- Je kan enkelvoudige en samengestelde zinnen herkennen en onderscheiden
- Je weet het verschil tussen hoofd- en bijzinnen

Leerdoelen vandaag: 

Slide 4 - Tekstslide

Wat valt je op aan dit stukje tekst?

Slide 5 - Tekstslide

De woorden zijn niet moeilijk en als er zinnen zijn gebruikt, zijn die zinnen heel kort: er zijn vooral enkelvoudige zinnen gebruikt (op eentje na).

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Een enkelvoudige zin heeft één persoonsvorm.
Een samengestelde zin heeft twee of meer persoonsvormen.

Hafsa zit onder werktijd vaak te appen (enkelvoudig).
Bert doet de administratie en Karin verzorgt de acquisitie (samengesteld).
Als je wilt, dan help ik je, maar alleen als ik niet hoef te werken.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is hier het voegwoord in de zin?
 
1. De leverancier wil een onderzoek instellen, zodat het product daarna verbeterd kan worden.

2. Als jij de hapjes regelt, dan zorgt Mirella voor de drankjes.

Slide 10 - Tekstslide

Hoofdzin of bijzin?
- Een enkelvoudige zin is altijd een hoofdzin.
- Een samengestelde zin bevat altijd minimaal één hoofdzin en een of meer hoofdzinnen en/of bijzinnen 

Slide 11 - Tekstslide

Hoe herken je hoofd- en bijzinnen?

- Als ow en pv naast elkaar staan -> hoofdzin
- Kan er geen ander zinsdeel tussen ow en pv staan- hoofdzin
- Kunnen er wel andere zinsdelen tussen ow en pv staan-> bijzin
- begint een zin met een voegwoord (niet: en, maar, want )-> bijzin

Slide 12 - Tekstslide

Hoe zit dat dan?
Hilde zet het alarm aan als ze naar huis gaat

Hilde zet het alarm aan als ze naar huis gaat

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Even samen oefenen:
Begrens de hoofd en bijzin: 
1. 'Ik blijf binnen omdat het regent.'
pv= blijf
ond= ik 
voegwoord = omdat 

Slide 16 - Tekstslide

Samen oefenen:
Begrens de hoofd en bijzin: 
2. Ik lees een boek terwijl mijn broer tv kijkt.'
pv= 
ond= 
voegwoord= 

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
Maak Periode 2 les 2, zie planning in Nunederlands
Zorg ervoor dat dit de volgende les gemaakt is. 

Slide 18 - Tekstslide