In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Wanneer: Bij gewoontes, feiten
(always, never, usually)
Hoe: Werkwoord
Bij SHIT --> Werkwoord + s
Bij X --> Don't/doesn't + werkwoord (ZONDER S)
Bij ? --> Do/does + werkwoord (ZONDER S)
I walk everyday
He walks
I don't walk
Does she walk?
Wanneer: Iets wat aan de gang is
(at the moment, right now)
Hoe: To be + werkwoord + ing
Bij X --> To be + not + werkwoord + ing
Bij ? --> Am/is/are vooraan in de zin
I am walking
He is walking
I'm not walking
Is she walking?