3V: 1.3 Heb je geld nodig om te ruilen (3 lessen)

1.3 Heb je geld nodig om te ruilen?
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

1.3 Heb je geld nodig om te ruilen?

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
  • Kan je het ontstaan van geld en de functies van geld uitleggen.
  • Je kunt beschrijven wat de randvoorwaarden van een geldsysteem zijn.
  • je kunt de verschillende waarde van geld uitleggen.
  • je kunt uitleggen wat inflatie is. 

Slide 2 - Tekstslide

Functies van geld

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Waarom wordt geld door iedereen geaccepteerd?
Technische vereisten
  1. Draagbaar
  2. Deelbaar
  3. Houdbaar (niet bederven)
  4. Moeilijk te reproduceren (na te maken)

Daarnaast moet er fiducie (vertrouwen) zijn in het ruilmiddel. 

Slide 5 - Tekstslide

Maken 30 t/m 32 blz. 18-19
Klaar? Ga verder met 33 t/m 35
timer
8:00

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Afmaken 30 t/m 35
Klaar? Ga verder met 36 t/m 39



Alles wat je niet af krijgt (30 t/m 39) is huiswerk

Slide 9 - Tekstslide

Bespreken opdracht 27 - Budgetlijn

Slide 10 - Tekstslide

Waar staat de M voor in de formule:
M=PXx + PYy
A
Inkomen (budget)
B
Prijs van het product
C
Hoeveelheid van het product

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel milkshakes kan
Piet kopen met zijn
budget?
A
5 milkshakes
B
10 milkshakes
C
15 milkshakes
D
20 milkshakes

Slide 12 - Quizvraag

Welke verandering
zie je?
A
het inkomen is met 25 % gedaald
B
Het broodje is in prijs gedaald naar €4
C
Het t-shirt is 20% duurder geworden

Slide 13 - Quizvraag

1.3 Heb je geld nodig om te ruilen?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Inflatie: algemene prijsstijging

Slide 16 - Tekstslide

Hoeveel Mars kan je kopen?

Slide 17 - Tekstslide

Hoeveel Mars kan je kopen?

Slide 18 - Tekstslide

Hoe kan de koopkracht veranderen?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Koopkracht

Slide 21 - Tekstslide

Procentuele verandering berekenen 

Slide 22 - Tekstslide

Maken 40 blz. 21
Klaar? Ga verder met 41 en 42
timer
8:00

Slide 23 - Tekstslide

Bespreken 40

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Afmaken 41 en 42
Klaar? Ga verder met Rekenen 7 + 8 + 9 (blz. 36)



Alles wat je niet af krijgt (t/m 42 + Rekenen), is huiswerk

Slide 26 - Tekstslide

1.3 Heb je geld nodig om te ruilen?

Slide 27 - Tekstslide

Wat is koopkracht?

Slide 28 - Tekstslide

Nominaal en reëel
Nominaal inkomen: het inkomen dat je verdient. 
Inflatie: stijging van het algemeen prijspeil.
Koopkracht: het inkomen gecorrigeerd met de inflatie. Dit noemen wij ook wel reëel inkomen

Slide 29 - Tekstslide

Indexcijfers
Berekeningen indexcijfers:

Indexcijfer berekenen?
(gegeven van nieuw jaar : gegeven van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.

  • Indexcijfer 2015 = 2,51 : 2,75 x 100 = 91

Slide 30 - Tekstslide

Maken 43 blz. 22
Klaar? Ga verder met 44
timer
8:00

Slide 31 - Tekstslide

Reële inkomensindex
RIC = Reële inkomens IndexCijfer (koopkracht)
NIC = Nominale inkomens IndexCijfer (inkomen)
PIC = Prijs IndexCijfer (inflatie of deflatie)


RIC = NIC/PIC*100

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Afmaken 43 en 44
Klaar? Ga verder met 45 en 46 en 9 t/m 12 van Rekenen blz. 37



Alles wat je niet af krijgt (1.3 en 9 t/m 12 van rekenen),is huiswerk

Slide 34 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van directe ruil?
A
Fruit ruilen tegen groente
B
Kleding verkopen op de markt
C
een auto kopen
D
Kleding verkopen op marktplaats

Slide 35 - Quizvraag

Welk middel past niet bij
de 3 functies van geld?
A
Rekenmiddel
B
Betaalmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 36 - Quizvraag

Giraal geld
A
munten
B
bankbiljetten
C
geld op je betaalrekening
D
munten en bankbiljetten

Slide 37 - Quizvraag

Met fiduciair geld wordt bedoeld...
A
dat het geen vals geld is
B
het vertrouwen dat iedereen de waarde accepteert
C
het vertrouwen dat iedereen betaalt
D
dat je hoopt dat het betalen goed gaat

Slide 38 - Quizvraag

Maak de zin af.
Een daling van de koopkracht kan het gevolg zijn van ...
A
Deflatie
B
Inflatie

Slide 39 - Quizvraag