Quiz over de Economische begrippen van Hoofdstuk 1
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Veel handelen met het buitenland heet:
A
open economie
B
gesloten economie
C
internationale economie
D
nationale economie
Slide 2 - Quizvraag
Hoe worden de 6 P's ook wel genoemd?
A
Marketingmix of marketingdoelen
B
Marketingmix of marketinginstrumenten
C
Marketingdoelen of marketinginstrumenten
D
Marketinginstrumenten of marketingbestek
Slide 3 - Quizvraag
Welk goed is economisch gezien schaars?
A
water
B
brood
C
goud
D
ze zijn allemaal schaars
Slide 4 - Quizvraag
Wat is bbp?
A
bruto buitenlands product
B
bruto binnenlands product
Slide 5 - Quizvraag
Hoe noemen we het inkomen wat alle mensen bij elkaar verdienen?
A
internationaal inkomen
B
maximale inkomen
C
nationaal inkomen
D
hoogste inkomen
Slide 6 - Quizvraag
De verdeling van het totale inkomen in een land over de inwoners noem je.........
A
Inwonersverdeling
B
Personele inkomensverdeling
C
Inkomstengrafiek
Slide 7 - Quizvraag
Welvaart is:
A
Inkomen
B
Macht
C
Geluk
Slide 8 - Quizvraag
Door de inflatie kan ik...
A
meer besteden
B
minder besteden
Slide 9 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de koopkracht als er sprake is van inflatie?
A
De koopkracht blijft gelijk
B
De koopkracht neemt toe
C
De koopkracht neemt af
Slide 10 - Quizvraag
Er zijn prijsstijgingen. Dit noemen we in de economie ….......
Door de hogere prijzen eisen de ….................... hogere lonen.
Hogere lonen zorgen voor hogere bedrijfs...................... voor bedrijven
Bedrijven berekenen dit door in hun prijzen, er ontstaat wéér inflatie. Er worden weer hogere lonen geëist enz. Dit hele proces noemen economen de .............
Inflatie
De loon-prijsspiraal
Vakbonden
Kosten
Slide 11 - Sleepvraag
Hoe noemen we het inkomen wat alle mensen bij elkaar verdienen?
A
internationaal inkomen
B
maximale inkomen
C
nationaal inkomen
D
hoogste inkomen
Slide 12 - Quizvraag
Juist of onjuist? Met prijscompensatie stijgen de lonen meer dan de prijzen.
A
juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Wat is juist?
A
Reëel inkomen is gelijk aan het nominale inkomen keer de prijzen
B
Reeel inkomen is gelijk aan het nominale inkomen gedeeld door de prijzen
C
Nominaal inkomen is gelijk aan het reeele inkomen keer de prijzen
D
Nominaal inkomen is gelijk aan het reeele inkomen gedeeld door de prijzen