Stijlfiguren en perspectief

Stijlfiguren
Vertelinstanties
De theorie vind je terug in de reader.

Deze theorie moet je kunnen toepassen op een gedicht. De theorie kan ook terugkeren in het examen (beeldspraak/stijlfiguren herkennen in teksten en effect ervan benoemen). 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Stijlfiguren
Vertelinstanties
De theorie vind je terug in de reader.

Deze theorie moet je kunnen toepassen op een gedicht. De theorie kan ook terugkeren in het examen (beeldspraak/stijlfiguren herkennen in teksten en effect ervan benoemen). 

Slide 1 - Tekstslide

Stijlfiguren
Maken een tekst mooier, fraaier;
Bepaalde manier van iets zeggen/iets uitdrukken;
LET OP: GEEN stijlfouten!

Slide 2 - Tekstslide

Eufemisme, understatement, hyperbool
Eufemisme: verzachtende uitdrukking (om een pijnlijke situatie te verzachten, of om te voorkomen dat je iemand kwetst).
  • 'Een deel van het personeel zal moeten afvloeien.' of 'Hij moest zijn hond laten inslapen.'
Understatement: afzwakking die versterkt door de context (geschreven) of de toon (gesproken).
  • 'Kijk naar die dikke auto. Zij heeft wel een paar centen' (je bedoelt: 'Zij is rijk'.)
Hyperbool: overdrijving om iets nadruk te geven.

  • Ben je er eindelijk: ik heb uren op je staan wachten!



Slide 3 - Tekstslide

Spot: ironie, sarcasme, cynisme
Ironie: milde spot. Je wilt mensen niet met opzet kwetsen. Je zegt het tegengestelde van wat je bedoelt. Je merkt aan de overdreven toon dat de spreker het niet ernstig, maar ironisch meent.
  • 'Ach, gaan jullie maar voor', zei de oude man vriendelijk, toen de jongens hem raakten toen ze hem enthousiast voorbij snelden.
Sarcasme: hardere vorm van spot: je kwetst iemand opzettelijk. 
  • Docent die een leerling weer een onvoldoende voor een toets terug geeft: 'Je moet vooral zo doorwerken, dan kom je er wel.'
Cynisme: harde vorm van spot, zwarte humor; je kunt twijfelen aan de goede bedoelingen van de spreker. 
  • De beul tegen de terdoodveroordeelde die het schavot op loopt: 'Let op dat je je nek niet breekt over het trapje.'



Slide 4 - Tekstslide

Gisteren hebben we opa naar zijn laatste rustplaats gebracht.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Eufemisme

Slide 5 - Quizvraag

Welke stijlfiguur?
A
ironie
B
eufemisme
C
understatement
D
hyperbool

Slide 6 - Quizvraag

Antithese, paradox, repetitio

Een antithese  is een tegenstelling. Het gaat om twee verschillende zaken.

Mooi lijkt immers mooier naast lelijk, goed beter naast slecht.

  • Zij steunden elkaar door dik en dun.
Een paradox is een schijnbare tegenstelling.

  • Kalm aan en rap een beetje. /  Je beste vriend kan je ergste vijand zijn.
En repetitio is een herhaling van woorden.
  • Het is zo druk, druk, druk.
  • Nee, nee en nog eens nee. 

Slide 7 - Tekstslide

Welk stijlfiguur?
A
paradox
B
ironie
C
antithese
D
repetitio

Slide 8 - Quizvraag

Welke stijlfiguur?
A
repetition
B
eufemisme
C
antithese

Slide 9 - Quizvraag

De dagen verstrijken in een lichte waas, we worden dronken zonder ook maar een druppel te drinken.
A
Ironie
B
Understatement
C
Hyperbool
D
Paradox

Slide 10 - Quizvraag

We kunnen hier lang of kort over praten, maar je gaat dit sowieso doen.
A
Paradox
B
Hyperbool
C
Antithese
D
Eufemisme

Slide 11 - Quizvraag

Retorische vraag
Retorische vraag: je stelt een vraag waar je geen antwoord op verwacht. Het antwoord zit in (de toon) van de vraagstelling.
  • Denk je nou echt dat ik hier nog zin in heb?

Slide 12 - Tekstslide

Welke stijlfiguur?
A
Hyperbool
B
Ironie
C
Eufemisme
D
Woordspeling

Slide 13 - Quizvraag

Welke stijlfiguur?
A
woordspeling
B
allusie
C
antithese
D
retorische vraag

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Wat houdt een 'alwetend/ auctoriaal perspectief' in ?
A
Dat de personages alles weten
B
Dat er een verteller is die alles weet

Slide 16 - Quizvraag

Wat houdt een 'alwetend/ auctoriaal perspectief' in ?
A
Dat de personages alles weten
B
Dat er een verteller is die alles weet

Slide 17 - Quizvraag

Lezen: gedicht 1.1a en 1.1b
Je maakt de opdrachten bij gedicht 1.1b

--> bespreking gedicht 1.1b
Klaar? Tekstverklaring 1.2: tekst lezen en opdrachten maken + woordenschat

Slide 18 - Tekstslide