Havo 3 Kapitel 1 paragraaf 2 getallen

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Weet je het nog?
Schrijf de volgende getallen op in het Duits.

Slide 2 - Tekstslide

twee

Slide 3 - Open vraag

7

Slide 4 - Open vraag

3

Slide 5 - Open vraag

9

Slide 6 - Open vraag

10

Slide 7 - Open vraag

1

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Video

23 (uitschrijven in het Duits)
A
drei und zwanzig
B
drei und twanzig
C
dreiundzwanzig
D
dreiundtwanzig

Slide 10 - Quizvraag

(uitschrijven in het Duits)
antwoord op: 23-8=
A
sechszehn
B
fünfzehn
C
sechzehn
D
fümfzehn

Slide 11 - Quizvraag

(schrijf voluit deze twee getallen in het Duits) 30 50
A
dreißig fünfzig
B
dreißig funfzig
C
dreizig funfzig
D
dreizig fünfzig

Slide 12 - Quizvraag

Welke is fout geschreven?
eins (A) - zhen - (B) zwölf - (C)
dreizehn (D)
A
eins
B
zhen
C
zwölf
D
dreizehn

Slide 13 - Quizvraag

Hoeveel kinderen zie je hier?
(Duits)
A
dreizehn
B
zwölf
C
elf
D
zehn

Slide 14 - Quizvraag

Rangtelwoorden
1e t/m 19e: voorbeelden met de datum: 

der erste Mai / am 1. Mai [=voluit: am ersten Mai]
der zweite Mai / am 2. Mai [=voluit: am zweiten Mai]
der dritte Mai / am 3. Mai [=voluit: am dritten Mai]
der vierte Mai / am 4. Mai [=voluit: am vierten Mai]
der fünfte Mai / am 5. Mai [=voluit: am fünften Mai]
der sechste Mai/ am 6. Mai [=voluit: am sechsten Mai]
der siebte Mai / am 7. Mai [=voluit: am siebten Mai]
der achte Mai / am 8. Mai [=voluit: am achten Mai]
der neunte Mai / am 9. Mai [=voluit: am neunten Mai]
der zehnte Mai / am 10. Mai [=voluit: am zehnten Mai]

Slide 15 - Tekstslide

Rangtelwoorden (2)
vanaf 20 zet je overal ste erachter:

der zwanzigste Mai / am 20. Mai [=voluit: am zwanzigsten Mai]
der einundzwanzigste Mai / am 21. Mai [=voluit: am eindundzwanzigsten Mai]
der zweiundzwanzigste Mai / am 22. Mai [=voluit: am zweiundzwanzigsten Mai]

Slide 16 - Tekstslide

Dus. Bij de rangtelwoorden 1 t/m 19 krijg je achter het getal?

Slide 17 - Open vraag

en bij rangtelwoorden vanaf 20 krijg je achter het getal?

Slide 18 - Open vraag

even checken

Slide 19 - Tekstslide

Maak een rangtelwoord:
2

Slide 20 - Open vraag

Maak een rangtelwoord:
9

Slide 21 - Open vraag

Maak een rangtelwoord:
29

Slide 22 - Open vraag

Maak een rangtelwoord:
400

Slide 23 - Open vraag

Maak een rangtelwoord:
3

Slide 24 - Open vraag

vertaal: op 15 november
A
um 15. November
B
im 15. November
C
den 15. November
D
am 15. November

Slide 25 - Quizvraag

vertaal: in juli
A
im Juli
B
dem Juli
C
am Juli
D
in Juli

Slide 26 - Quizvraag

rangtelwoord

2 t/m 19 = getal + te

zwei + te = zweite


vanaf 20 = getal + ste

zwanzig + ste = zwanzigste

Slide 27 - Tekstslide

uitzonderingen!


eins = erste

drei = dritte

sieben = siebte

acht = achte

Slide 28 - Tekstslide

EIN OF EINS?
één: ein of eins?
als je telt of een getal noemt
eins, zwei, drei enz.
bij kloktijden
Het is kwart over een.
– Es ist Viertel nach eins.
als het een bijvoeglijk naamwoord is
Ik wil maar één ijsje hoor.


Slide 29 - Tekstslide