Sector 03 - Driedimensionale kunst

Sector 03 - 
Driedimensionale kunst
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
KunstSecundair onderwijs

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Sector 03 - 
Driedimensionale kunst

Slide 1 - Tekstslide

Materiaalkeuze en techniek
Techniek komt van het Griekse woord technè, wat kunst of kundigheid betekent. In die zin werd techniek oorspronkelijk als de essentie van kunst gezien. Toch is er een verschil: een vakman past ook techniek toe (bv. houtbewerking), maar een vakman is nog geen kunstenaar. 

Het verschil zit in de creativiteit en de vrijheid die de kunstenaar zich toe-eigent (om van regels af te wijken). De kunstenaar realiseert zijn ideeën door een bewuste keuze voor bepaalde materialen en technieken. Kunstwerken die vervaardigd zijn uit hetzelfde materiaal kunnen onderling toch grote verschillen vertonen. De bedrevenheid waarmee de kunstenaar het materiaal bewerkt en manipuleert naar zijn idee, getuigt van zijn creatieve vaardigheid.

Slide 2 - Tekstslide

Ruimte overwelven
Al sinds zijn bestaan creëert de mens ruimten om in te verblijven, om zich te beschermen, om het zich aangenaam te maken. Bouwkunde ontstaat zodra de mens de ruimte tussen twee muren gebruikt en die probeert te overkappen. Naast de overwelving spelen factoren als lichtinval, kleuren, gebruikte materialen … een rol bij het creëren van ruimten.
Sommige stenen constructies staan meer dan 4000 jaar na hun bouw nog altijd overeind. De Egyptenaren bouwden piramides en rotsgraven als grafmonumenten voor hun farao’s, maar ook tempels ter ere van hun goden.

Slide 3 - Tekstslide

Oefeningen overlopen
Oefeningen 1 - 2 - 3 - 4 vanaf pagina 37 tot 40 

Slide 4 - Tekstslide

Wat zie je?

Slide 5 - Woordweb

Plastiek: ontstaan van volume
Volume ontstaat niet alleen wanneer de ruimte tussen muren overbrugd moet worden. Het kunstwerk van Arne Quinze toont de noodzaak aan van een ruimer en breder begrip, dat wijst op alle technieken om driedimensionale kunstvoorwerpen te maken. 
De term plastiek gaat over alle objecten met volume.

Slide 6 - Tekstslide

Plastiek: ontstaan van volume
Driedimensionale kunstwerken kunnen ingedeeld worden volgens de aard van het volume: reliëf en ronde bosse of het vrijstaande beeld. Reliëf komt van het Italiaanse woord rilievo of rilevare, wat ‘omhoog laten komen’ betekent. Via reliëf creëert de kunstenaar een overgang van twee- naar driedimensionale kunst. 

Wanneer de plastiek uiteindelijk een vrijstaand beeld wordt dat langs alle kanten kan worden bekeken, wordt het een ronde bosse.

Slide 7 - Tekstslide

Materiaal assembleren
Sinds de 20e eeuw kiezen veel kunstenaars ervoor om onderdelen van verschillende materialen te monteren tot één geheel.

Slide 8 - Tekstslide

Oefeningen
Maak oefening 5 tot en met oefening 9.
Start op pagina 41 tot pagina 43. 
Timing: 10 minuten

Slide 9 - Tekstslide

Het dadaïsme
 is een kunstbeweging, ontstaan in Zürich tijdens de Eerste Wereldoorlog als reactie op de gruwel van de oorlog. De Roemeen Tristan Tzara (1896-1963) was de eerste die in zijn manifesten het begrip 'dada' gebruikte. De uitingen van de dadaartiesten waren vaak absurd, banaal en onzinnig, bedoeld om de traditionele waarden en normen van de westerse kunst in vraag te stellen. Zo werden alledaagse voorwerpen uit hun context verheven tot kunstwerk als objet trouvé of ready made. Of ze werden samen met andere voorwerpen verwerkt in assemblages.

Slide 10 - Tekstslide

Het dadaïsme
Toonaangevende kunstenaars verbonden met de dada-beweging waren Kurt Schwitters (1887-1948), Hans Arp (1886-1966) en Francis Picabia (1879-1953). Ze legden de basis voor het surrealisme, dat na de Eerste Wereldoorlog ontstond.
Gelijktijdig was er in New York een ander groepje artiesten actief met gelijkaardige
kunstuitingen. De meest toonaangevende onder hen was de Fransman Marcel Duchamp
(1887-1968).

Slide 11 - Tekstslide

Assemblagekunst
In de context van het dadaïsme ontwikkelde het fenomeen van de assemblagekunst
zich, dat toevallig gevonden voorwerpen samenbrengt in sculpturale vormen die kunst
met het gewone leven verweven. 

Het traditionele kader of de gebruikelijke sokkel worden achterwege gelaten, zodat de scheiding tussen kunst en de dagdagelijkse realiteit verdwijnt. De Franse kunstenaar Jean Dubuffet (1901-1985) bedacht de term toen hij papiersnippers, zand en andere voorwerpen toevoegde aan zijn schilderijen, die zo geen schilderijen meer bleven.

Slide 12 - Tekstslide

Materiaal wegnemen - Steen
Michelangelo noemde het creëren van een beeld door materiaal weg te nemen per forza di levare, waarmee hij bedoelde: in steen of hout snijden of kappen.

Zandsteen, marmer, hardsteen of arduin en graniet zijn steensoorten die verschillende hardheden bezitten, waarmee de kunstenaar wordt geconfronteerd of waarvan hij zijn keuze zal laten afhangen.
Bij het bewerken van steen kapt de sculptuur het materiaal van een grove naar een steeds fijnere toestand met verschillende soorten beitels.

Slide 13 - Tekstslide

Oefeningen
Maak oefening 10 en 11 op pagina 44 
Timing: 5 minuten

Slide 14 - Tekstslide

Materiaal wegnemen - Hout
Kunstenaars gebruikten aanvankelijk hout uit de eigen regio. Tot de 16e eeuw was dat in onze contreien hoofdzakelijk eik. In de 17-18e eeuw kwamen er soms ook exotische houtsoorten bij. Afhankelijk van de houtsoort kan de elasticiteit of taaiheid bij het bewerken ervan verschillen. De nervenstructuur bepaalt mee het effect van het kunstwerk.

Slide 15 - Tekstslide

Materiaal wegnemen - Hout
In tegenstelling tot steen, dat verticaal gekapt wordt, wordt hout meestal horizontaal gesneden. Soms zijn er nog sporen te zien van de pinnen waarmee het beeld op de werkbank werd geschroefd.
Omdat het organisch materiaal is, kan er op termijn schade ontstaan door aantastingen van schimmel, vocht en houtworm. Om te vermijden dat de stam zou splijten, werden beelden uitgehold.

Slide 16 - Tekstslide

Oefeningen
Maak oefening 12 en 13 op pagina 45-46
Timing: 5 minuten

Slide 17 - Tekstslide

Oefeningen
Maak oefening 14 terwijl we naar beeldfragment kijken.
Timing: 5 minuten

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Taille directe en indirecte
Wanneer de kunstenaar zelf het model levensgroot in steen uithouwt, is er sprake van taille directe

Als zijn ateliermedewerkers dat uitvoeren, heet dat taille indirecte.
Bij taille indirecte brengen ateliermedewerkers het kleine originele model (in was, terracotta,
gips …) over naar het steenblok. De term wordt ook gebruikt om aan te duiden dat het kleine model mechanisch overgebracht wordt naar het uiteindelijke kunstwerk op groot formaat.

Slide 20 - Tekstslide

Taille directe en indirecte
Daarvoor gebruiken kunstenaars instrumenten, zoals passers en een pantograaf, die ervoor zorgen dat de verhoudingen correct worden overgenomen op het grote beeld.

De pantograaf steunt op de theorie van de congruente hoeken. Het instrument heeft de vorm van een parallellogram, waarvan het uiteinde van het eerste been gefixeerd wordt en het uiteinde van het tweede been mee beweegt met het middelste scharnierpunt.

Slide 21 - Tekstslide

Materiaal toevoegen

Per forza di porre is wat Michelangelo de plastiek noemde, die ontstaat door materiaal toe te voegen. 
Dat kan door boetseertechnieken, maar ook door giettechnieken. Daarbij is er meer gelegenheid om correcties aan te brengen tijdens het proces (in tegenstelling tot het wegkappen of -snijden van materie).
Het beeld wordt vaak ondersteund door een geraamte of armatuur.

Slide 22 - Tekstslide

Materiaal toevoegen - boetseren

Stucco is een vorm van ornamentele versiering in de architectuur. Voor het aanbrengen van
reliëfversieringen op wanden of plafonds wordt sinds de klassieke oudheid stucco gebruikt, een
mengeling van kalksteen of gips met zand, marmerpoeder en water. De techniek werd al beschreven door Vitruvius, een Romeins architect uit de 1e eeuw v.C.

Stucco is oorspronkelijk een Italiaanse techniek, waarbij de versiering in vier of vijf lagen wordt
aangebracht met behulp van mallen of matrijzen. Een andere manier is het ter plaatse modelleren met behulp van armaturen. De afwerking bestaat uit het bijsnijden, schaven en beschilderen van de reliëfversieringen. In onze contreien was Jean-Christian Hansche (1655-1685) een veelgevraagde meester in stucco-versiering.

Slide 23 - Tekstslide

Materiaal toevoegen - boetseren

Klei wordt koud geboetseerd tot een vorm en nadien gebakken in de oven.
Vandaar de naam terracotta, wat Italiaans is voor ‘gebakken aarde’. Bijenwas wordt
verwarmd gemakkelijk kneedbaar en meestal gebruikt voor kleinere werken met een kern van ijzerdraad. De wassen beeldjes zijn vettig en snel vuil, wat hen moeilijk te bewaren maakt. Veel beeldjes in gips, was en terracotta waren bedoeld als model of bozzetto voor grotere werken. De techniek om materiaal toe te voegen gaat dus vaak vooraf aan die van het materiaal wegnemen, om tot het uiteindelijke kunstwerk te komen. Het creatieve moment van de kunstenaar ligt echter in het ontwerp van de bozzetto-modellen, niet in het kappen of gieten van het grote stuk. Maar niet elk klein beeldje in gips, was of terracotta is daarom een bozzetto en werd automatisch model voor iets groters.

Slide 24 - Tekstslide

Oefeningen
Maak oefening 15 tot en met oefening 17 vanaf pagina 47 tot pagina 49
Timing: 10 minuten

Slide 25 - Tekstslide

Materiaal toevoegen - boetseren

Brons is heel geschikt voor driedimensionale kunstobjecten, omdat het in vloeibare vorm bij het stollen de kleinste details van de mal volgt. Aandacht voor de afwerking gebeurt door het bronzen beeld te polijsten en/of ciseleren. Dat laatste betekent dat de kunstenaar heel fijne reliëfversieringen inkerft.
Ook de vorming van het patina (de verweringslaag) als verouderingsproces van het beeld doet kiezen voor brons. Tegenwoordig worden siliconen mallen of matrijzen gebruikt. Ook voor het gieten worden modernere stoffen zoals polyester gebruikt.

Slide 26 - Tekstslide

Plastisch ontwerpen

Bij plastisch ontwerpen ontwikkelt de kunstenaar eerst kleine driedimensionale modellen, gekneed uit ijzerdraad en was, of met natte klei of met gips. De modellen ondergaan vervolgens
verschillende schaalvergrotingen, waarbij de vormen gepreciseerd worden voor de giettechnieken. Bij de beeldhouwtechnieken worden de modellen op kleinere
schaal in het definitieve materiaal gemaakt (hout, steen).

Bij het overbrengen van het kleine naar het grote model laat de kunstenaar referentiepunten achter. Dat zijn ruimtelijke coördinaten die de kunstenaar helpen bij de schaalvergroting.

Slide 27 - Tekstslide

Oefeningen
Maak oefening 19 pagina 50 terwijl we naar beeldfragment kijken.
Timing: 5 minuten

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video

Oefeningen
Maak oefening 18 tot en met oefening 26 vanaf pagina 48 tot pagina 52
Timing: einde van de les indien niet klaar thuis maken en naar Ine sturen ter controle.

Slide 32 - Tekstslide

VAKTAAL
Architraaf: dwarsbalk als bouwelement in de architectuur, vaak versierd met reliëfs
Assemblage: samenstelling van verschillende voorwerpen en/of materialen van diverse herkomst, voornamelijk sinds het dadaïsme 
Bozzetto: studiemodel op klein formaat
Cassetteplafond: plafond dat bestaat uit verdiepte vierkante of rechthoekige vlakkent
Ciseleren: fijne reliëfversieringen in metaal aanbrengen
Matrijs: mal
Non-finito: beeldhouwtechniek, betekent dat het werk onvoltooid is.
Pantograaf: werkinstrument waarmee een kunstenaar het ontwerp op klein model met behoud van de correcte proporties vertaalt naar een groot kunstwerk

 

Slide 33 - Tekstslide

VAKTAAL
Patina: dunne laag op een bronzen oppervlak die beschermt tegen corrosie
Pendentief: bolle of holle driehoek die de hoek van een vierkante ruimte doet aansluiten bij een ronde koepel
Plastiek: driedimensionale kunstwerken
Polijsten: glad en glanzend maken door schuren en/of slijpen, schaven
Polychromie: beschildering van bouw- en beeldhouwwerken met veel kleuren
Reliëf: beeldverhoging of -verdieping (hoog, diep en vlak reliëf)
Ronde bosse: vrijstaand beeld
Stucco: architecturale decoratieversiering
 

Slide 34 - Tekstslide

VAKTAAL
Taille directe: beeldhouwtechniek waarbij de kunstenaar rechtstreeks in steen of hout kapt
Taille indirecte: beeldhouwtechniek gebaseerd op de reproductie van een klei- of gipsmodel via nauwkeurige metingen met een instrument
Terracotta: keramiek, aardewerk
 



Slide 35 - Tekstslide

Wanneer men gebruikt maakt van de pantograaf spreken we van taille indirecte.


A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quizvraag

De pantograaf is een toestel dat de kunstenaar in staat stelt een klein model in de juiste verhoudingen over te brengen naar groot formaat.

A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Bij het creëren van een beeld gaat grafisch ontwerpen vooraf aan het plastisch ontwerpen.
A
waar
B
niet waar

Slide 38 - Quizvraag

De kunstenaars van het surrealisme legden de basis voor het ontstaan van het dadaïsme.


A
waar
B
niet waar

Slide 39 - Quizvraag

Per forza di levare is wat Michelangelo noemde wanneer hij gebruik maakte van een armatuur om zijn beeld vorm te geven.

A
waar
B
niet waar

Slide 40 - Quizvraag

Stuco, koud modelleren met kalksteen
Houtsnijwerk, polychromie
Koepelgewelf met pendentieven
Brons, verloren was techniek
installatiekunst, object trouvé

Slide 41 - Sleepvraag

Uit welke tijdsperiode en kunststroming komt dit kunstwerk?
A
Renaissance
B
Klassieke oudheid
C
Barok
D
Dadaïsme

Slide 42 - Quizvraag

Uit welke tijdsperiode en kunststroming komt dit kunstwerk?
A
Renaissance
B
Klassieke oudheid
C
Barok
D
Dadaïsme

Slide 43 - Quizvraag

Wat is een pantograaf?

Slide 44 - Open vraag