Maak van deze woordformule een letterformule. afstand = 10 + 6 x tijd
A
t = 10 + 6 x a
B
10 + 6 x 5 = 40
C
a = 10 + 6 x t
D
16 x t = a
1 / 42
volgende
Slide 1: Quizvraag
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Maak van deze woordformule een letterformule. afstand = 10 + 6 x tijd
A
t = 10 + 6 x a
B
10 + 6 x 5 = 40
C
a = 10 + 6 x t
D
16 x t = a
Slide 1 - Quizvraag
Woordformule: lengte in cm = 55 + 3 · tijd in maanden
Wat zijn de twee variabelen van deze formule?
A
lengte in cm en tijd in maanden
B
lengte in cm en 55
C
55 en 3
D
3 en tijd in maanden
Slide 2 - Quizvraag
Een kaars is 20 cm hoog. Elk uur wordt de kaars 2 cm korter. Welke woordformule hoort hierbij?
A
lengte = 20 - 2 x aantal uur
B
aantal uur = 20 - 2 x lengte
C
lengte = 20 x aantal uur - 2
D
aantal uur = 20 x lengte - 2
Slide 3 - Quizvraag
Welke fout zit er in het assenstelsel?
Slide 4 - Open vraag
Het huren van een busje kost €30,00 per dag. Welke woordformule hoort hierbij?
A
Totale kosten =
30 : aantal dagen
B
Totale kosten =
30 + aantal dagen
C
Totale kosten =
30 x aantal dagen
D
Totale kosten =
30 - aantal dagen
Slide 5 - Quizvraag
Geef de formule van de rode lijn
Slide 6 - Open vraag
Nakijken
Je gaat eerst het huiswerk van de deze (of vorige) les nakijken.
1. Gebruik hiervoor een andere kleur pen.
2. Zet een krulletje of vinkje bij de opgave die goed zijn.
3. Verbeter je antwoorden.
Slide 7 - Tekstslide
Na 2,5 seconden remt het elastiek de val van Charlotte af en na 3,5 seconden veert ze weer omhoog. Voor het deel van haar sprong van 2,5 tot 5 seconden is de volgende woordformule gemaakt hoogte = 223 – 18 × tijd × (7 – tijd) Hierin is hoogte in meter en tijd in seconden.
Bereken hoe hoog Charlotte na 2,5 seconden is
A
20,5 m
B
94,5 m
C
92 m
D
110,5 m
Slide 8 - Quizvraag
De formule van de groene lijn is:
A
x = 5
B
y = 1,5
C
x = 1,5
D
x = y
Slide 9 - Quizvraag
Welke datum hoort bij t=16 schrijf de datum op!
Slide 10 - Open vraag
Hiernaast zie je een voorbeeld van een …..
A
Tabel
B
Grafiek
C
Formule
D
Woordformule
Slide 11 - Quizvraag
Sleep de begrippen naar de juiste plaats
tabel
grafiek
formule
Coördinaat (1,10)
assenstelsel
Coördinaat (-1, 8)
Slide 12 - Sleepvraag
Bij een assenstelsel staat bij elke as een variabele. Goed of fout?
Slide 13 - Open vraag
De stappen per as zijn even groot. Goed of fout?
Slide 14 - Open vraag
Weet je wat een woordformule is?
A
Ja
B
Nee
Slide 15 - Quizvraag
waar
niet waar
De verdeling langs een as moet in gelijke stappen.
Als de verticale as in stapjes van 10 is verdeeld, moet dat bij de horizontale as ook.
Bij de formule hoogte = 250 - 50 t gebruik ik een scheurlijn in mijn assenstelsel.
Je mag zelf weten hoe groot je je assenstelsel tekent
Bij de formule € = 17000 + 2t ga ik een scheurlijn gebruiken.
Slide 16 - Sleepvraag
Welke datum hoort bij t=4 schrijf de datum op!
timer
1:00
Slide 17 - Open vraag
lengte = 40-4xtijd
heet een woordformule
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quizvraag
Maak van deze woordformule een letterformule. winst in euro = 5 + 3 x aantal dagen
A
w = 5 + 3 x a
a: aantal dagen
B
w = 5 + 3 x aantal
C
winst in euro = 5 + 3t
t: aantal dagen
D
w = 5 + 3t
t: aantal dagen
w: winst in euro
Slide 19 - Quizvraag
lineaire grafiek tekenen
hoe lang moeten de assen in het assenstelsel
welke variabelen horen op de assen
teken de assen
maak een tabel met minimaal 2 punten
teken de grafiek
zet er een titel boven
Slide 20 - Tekstslide
Maak de volgende woordformule zo kort mogelijk: winst = -30 + 1,5 x aantal
A
a x 1,5 - 30 = w
B
50a - 30 = w
C
w = a1,50 - 30
D
w = -30 + 1,5a
Slide 21 - Quizvraag
Wat is in de formule B = 40 - 20p het startgetal?
A
40
B
20
C
-20
D
ik begrijp dit niet
Slide 22 - Quizvraag
Hoeveel punten moet je in een assenstelsel tekenen om een lineaire grafiek te maken?
A
1
B
2
C
4
D
5
Slide 23 - Quizvraag
Wat heb je geleerd van dit filmpje?
Slide 24 - Open vraag
Maak van deze woordformule een letterformule. aantal weken x 3 + 5 = winst
A
w x 3 + 5 = w
B
aw x 3 + 5 = w
C
p x 3 + 5 = m
D
a x 3 + 5 = w
Slide 25 - Quizvraag
Maak van alle onderdelen en bestaande formule
Vertical as
Begingetal
r.c.
=
+
x
Horizontale as
Slide 26 - Sleepvraag
Lesdoelen
Je leert vanuit een formule een grafiek te maken.
Je leert hoe een formule wordt opgebouwd.
Je leert een tabel in te vullen aan de hand van een formule.
Slide 27 - Tekstslide
Welke datum hoort bij t=10 schrijf de datum op!
timer
1:00
Slide 28 - Open vraag
Bij een lineair verband kun je altijd een grafiek tekenen. De grafiek heeft altijd ........
A
een kromme lijn
B
een rechte lijn
Slide 29 - Quizvraag
Uitleg theorie
Slide 30 - Tekstslide
1
2
3
4
5
maak een tabel
Teken een rechte lijn
zet de titel boven de grafiek, benoem de assen en zet de cijfers erbij
Teken een assenstelsel
Teken de punten
Slide 31 - Sleepvraag
Je kan het!
Enkele oefeningen...
Slide 32 - Tekstslide
Voorkennis
Wat weet je al?
Slide 33 - Tekstslide
Woordformule: Beltegoed in € = 25 - 0,20 x bel-tijd in minuten
Noemen we 0,20 het stijggetal of het daalgetal?
A
stijggetal
B
daalgetal
Slide 34 - Quizvraag
Bij de horizontale as kun je een stukje overslaan, als je dat niet nodig hebt en een scheurlijn gebruiken. Goed of fout?
Slide 35 - Open vraag
Welkom
Voorkennis 9 Grafieken en vergelijkingen
Slide 36 - Tekstslide
0
Slide 37 - Video
Wat heb je geleerd van dit filmpje?
Slide 38 - Open vraag
Formule overschrijven
Punten uit tabel in assenstelsel
Uitrekenen en tabel invullen
Assenstelsel tekenen
Vloeiende lijn door de punten tekenen
Slide 39 - Sleepvraag
Is dit een woordformule, die hoort bij een verhoudingstabel? inhoud in liters = 15 x tijd in minuten
A
ja
B
nee
Slide 40 - Quizvraag
Welke datum hoort bij t=-2 schrijf de datum op!
timer
1:00
Slide 41 - Open vraag
Schrift
Neem het voorbeeld over in je schrift.
Het voorbeeld staat bij de volgende dia (deze neem je over).
Nadat je deze overgenomen hebt maak je hiervan een foto en zorg je dat deze hier wordt geüpload.