In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Grammatica woordsoorten
Herhaling alle woordsoorten
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een zelfstandig naamwoord
Slide 2 - Open vraag
Wat is een lidwoord? Geef aan wat een bepaald lidwoord en onbepaald lidwoord is.
Slide 3 - Open vraag
Welke werkwoorden zijn er? Leg uit wat het verschil is tussen een zww en hww?
Slide 4 - Open vraag
Welke beweringen over het zww zijn juist?
A
Het zww is het belangrijkste ww in de zin
B
Het zww hoort alleen bij het wg
C
Het zww staat meestal aan het einde van de zin
D
Het zww is ook altijd de persoonsvorm
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Voornaamwoorden
Pers.vnw- duidt een persoon, dier of ding aan.
vb. ik, jij, hij, zij, mij, jou, haar, wij etc.
Bez.vnw- geeft aan van wie iets is. Staat voor een zelfstandig naamwoord.
vb. mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, onze, uw, hun etc.
Slide 9 - Tekstslide
Voornaamwoorden
Aanw.vnw- wijst een mens, een dier of een ding aan. deze, dat, dit zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, dezelfde en hetzelfde.
Vr.vnw- wie, wat welk(e) en wat voor(een)
Onbep.vnw- duidt een persoon of zaak aan, maar zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt. vb. iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, (zo)iets, niets, alles, elk(e), ieder(e), menig(e)
Slide 10 - Tekstslide
Noteer de aanw.vnw, vr.vnw en onbep.vnw (zet de afkorting achter het woord). 1. Niemand heeft me verteld wat voor kleding je draagt bij zo'n gelegenheid.
Slide 11 - Open vraag
Noteer de aanw.vnw, vrag.vnw en onbep.vnw zet de afkorting achter het woord. 1. Joep moet kiezen bij welke club hij volgend jaar gaat voetballen: deze in onze straat of die in het naburige dorp.
Slide 12 - Open vraag
Noteer de aanw.vnw, vrag.vnw en onbep.vnw zet de afkorting achter het woord. 1. Wie heeft alles klaargezet voor de receptie van die nieuwe burgemeester?
Slide 13 - Open vraag
1. Joep moet kiezen bij welke club hij volgend jaar gaat voetballen: deze in onze straat of die in het naburige dorp.
Noteer de pers.vnw en bez.vnw
Slide 14 - Open vraag
Wederkerig voornaamwoorden zijn:
Slide 15 - Open vraag
Noteer het wederkerend voornaamwoord. 1. Ik verslaap me
Slide 16 - Open vraag
Noteer het wederkerend voornaamwoord. 2. Zij verslaapt zich
Slide 17 - Open vraag
Wat is een tussenwerpsel?
Slide 18 - Open vraag
Bedenk zoveel mogelijk voorzetsels
Slide 19 - Open vraag
Geef een voorbeeld van een voegwoord
Slide 20 - Open vraag
Geef een voorbeeld van een onbepaald hoofdtelwoord