1.
Vraagt in het begeleidingsgesprek naar de wensen en behoeften van de cliënt en/of naastbetrokkenen in relatie tot de mogelijkheden van de cliënt
2. Vat de problematiek van de cliënt helder samen, waarbij hij gebruik maakt van zijn brede kennis van problematieken die veel voorkomen in de wijk.
3. Past motiverende gesprekstechnieken toe.
4. Adviseert de cliënt en naastbetrokkenen over (verdere) mogelijkheden voor (in)formele zorg in de wijk.
5. Laat vakjargon weg in een gesprek met een cliënt.
6. Benoemt uitkomsten van het gesprek, welke gecommuniceerd kunnen worden naar collega’s, andere disciplines, naastbetrokkenen en (in)formele zorg over de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.
7. Formuleert samen met de cliënt acties die ondernomen worden, naar aanleiding van het begeleidingsgesprek.