TCA2 thema 3
1 / 11
Lesduur is: 10 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welk woord past in de zin?
1. Julia moet aan haar nieuwe huis ...
1. Julia moet aan haar nieuwe huis ...
A
missen
B
wonen
C
wennen
D
leven
Slide 2 - Quizvraag
2. Wil je na de les even blijven?
Ik wil iets met je .........
Ik wil iets met je .........
A
praten
B
lenen
C
leren
D
bespreken
Slide 3 - Quizvraag
3. Hij groeit en praat goed.
Het gaat goed met zijn .......
Het gaat goed met zijn .......
A
ontwikkeling
B
afspraak
C
school
D
onderzoek
Slide 4 - Quizvraag
4. Mijn tante gaat naar haar werk.
Ik ......... ....... haar kinderen.
Ik ......... ....... haar kinderen.
A
laad op
B
pas op
C
steek over
D
stuur op
Slide 5 - Quizvraag
5. Alex heeft gebeld.
Wil je hem ..............?
Wil je hem ..............?
A
terugbellen
B
schrijven
C
mailen
D
afspreken
Slide 6 - Quizvraag
6. Maria is haar pinpas .........
Nu kan zij niet pinnen.
Nu kan zij niet pinnen.
A
gevonden
B
gebroken
C
verloren
D
geopereerd
Slide 7 - Quizvraag
7. Daan heeft een zaal ...... voor het feest.
A
gemeld
B
gemaild
C
geschreven
D
geregeld
Slide 8 - Quizvraag
8. Het ..... van dit feest is lente.
A
voorstel
B
thema
C
plan
D
uitje
Slide 9 - Quizvraag
9. Ik stuur hem een brief ................... van een e-mail.
A
omdat
B
want
C
in plaats van
D
zodat
Slide 10 - Quizvraag
10. Thijs heeft niet goed geleerd.
Hij ............... een slecht cijfer
Hij ............... een slecht cijfer
A
denkt
B
regelt
C
schrijft
D
verwacht
