unité 4: samenvatting unité 4

mercredi le 19 juin 2024
C
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

mercredi le 19 juin 2024
C

Slide 1 - Tekstslide

UNITÉ 4
JE KUNT: zinnen ontkennend maken met > ne..pas, ne...plus, ne....rien, ne...jamais
JE KUNT: vertellen waar je woont, hoe je woont, met wie je woont en je kamer beschrijven.
JE KENT: de onregelmatige ww: ALLER (gaan), de woordjes en zinnen over WONEN en de getallen van 0 t/m 70

Slide 2 - Tekstslide

Wat hebben dit schooljaar nog meer geleerd?

*Unité 1: werkwoord: être & lidwoord: un, une, des, le, la , l', les
* Unité 2: werkwoord: avoir & bezittelijk voornaamwoord:
 mon, ma, mes, ton, ta, tes, son, sa ses
* Unité 3: regelmatig werkwoord -ER
aimer, détester, adorer, préférer + le/la/l'/les + ZN

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling: de ontkenning

Slide 4 - Tekstslide

ne/n' .... pas
Waar staat ne of n' ...pas in de zin?
---> ne staat voor de ....................... en pas staat ......................

En hoe zit het dan met ne/n'.....plus, ne/n'....... rien, ne/n'....... jamais????

Slide 5 - Tekstslide


Maak ontkennend:
Elle va à l'école
A
Elle n'va pas à l'école
B
Elle ne va pas à l'école
C
Elle ne pas va à l'école

Slide 6 - Quizvraag


Maak ontkennend:
Simon habite à Orléans.
A
Simon ne habite pas à Orléans
B
Simon n' habites pas à Orléans
C
Simon ne habite pas à Orléans
D
Simon n' habite pas à Orléans

Slide 7 - Quizvraag

Ontkenning. Hoe zet je "C'est" in de ontkenning?
A
Ce n'est pas
B
Ce ne est pas
C
C'est ne pas
D
C'n'est pas

Slide 8 - Quizvraag


Maak ontkennend:
Adrien a déménagé. 
A
Adrien ne a pas déménagé.
B
Adrien n'a pas déménagé.
C
Adrien a ne déménagé pas.
D
Adrien n'a déménagé pas.

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal:
Tu ne manges rien?
A
Eet je niet?
B
Eet je niets?
C
Eet je nooit?
D
Eet je nog niet?

Slide 10 - Quizvraag

ne ...... rien
betekent
A
niet
B
niets
C
niemand
D
niet meer

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent:
ne .... jamais
A
nooit
B
niet meer
C
geen
D
niets

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent:
ne ... plus
A
niets
B
niet meer
C
nog niet
D
nooit

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent 'Je ne regrette rien?'
A
Ik doe het nooit weer
B
Ik ben alles vergeten
C
Ik heb niets meer over
D
Ik heb nergens spijt van

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Video

aller
Weet je nog hoe je het werkwoord aller moet vervoegen?

Slide 16 - Tekstslide

Het werkwoord "aller"  = gaan. Net als être (zijn) en avoir (hebben) is aller een onregelmatig werkwoord
Aller
Gaan 
Je vais
Ik ga
Tu vas
Jij gaat
Il / elle  va
Hij / zij ga
on va
wij gaan
nous allons
wij gaan
vous allez
jullie gaan / u gaat
Ils / Elles vont
zij gaan

Slide 17 - Tekstslide

aller




Sleep de juiste vorm van aller naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle
nous
vous
ils/elles
tu
je
allons
vont
vais
allez
vas
va

Slide 18 - Sleepvraag

UNITÉ 4: TU HABITES OÙ?
J'habite EN VILLE <-> À LA CAMPAGNE

Dans le CENTRE-VILLE, il y a UN GRAND IMMEUBLE. 

Nous avons un PETIT APPARTEMENT. 

En Hollande il y a beaucoup de MAISONS INDIVIDUELLES .

Slide 19 - Tekstslide

Wat is géén woning

A
une maison individuelle
B
un appartement
C
un studio
D
une ville

Slide 20 - Quizvraag

DEVOIRS: Leer de woorden van apprendre 6, 8, 10
1e keer lees je ze hard op en schrijf je ze 1x Frans> Nederlands 
2e keer  dek je de Nederlandse betekenis af en leer in blokjes van 5 woorden (begin ook eens achteraan)
3e keer leer je NF en ga je het Frans schrijven tot je geen fout  meer maakt. 

Slide 21 - Tekstslide

Maintenant: stukje van afl. 1 van de Franse serie LUPIN + bonusopdr.
La semaine prochaine:
Woordjes en getallen quiz



Slide 22 - Tekstslide