7.2 Voedselproductie

BiologieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

7.2 Voedselproductie

Slide 2 - Tekstslide

Even ophalen!

Slide 3 - Tekstslide

Hier staan drie manieren waarop de mens afhankelijk is van het milieu.
1 Het milieu levert voedsel.
2 Het milieu levert grondstoffen.
3 Het milieu levert zuurstof.
A
alleen bij 1 en 2
B
alleen bij 2 en 3
C
alleen bij 1 en 3
D
bij 1, 2 en 3

Slide 4 - Quizvraag

Debby zegt dat de mens voor grondstoffen afhankelijk is van het milieu.
Jack zegt dat het milieu belangrijk is als plaats voor recreatie
A
alleen Debby heeft gelijk
B
Debby en Jack hebben geen gelijk
C
alleen Jack heeft gelijk
D
Debby en Jack hebben beiden gelijk

Slide 5 - Quizvraag

Wat is uitputting?
A
Grondstoffen uit het milieu halen
B
Grondstoffen aan het milieu toevoegen
C
Afvalstoffen uit het milieu halen
D
Afvalstoffen aan het milieu toevoegen

Slide 6 - Quizvraag

Klimaatverandering is merkbaar aan..
A
Extreme weersomstandigheden
B
Stijging van de zeespiegel
C
Stijging van temperatuur op aarde
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 7 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met biodiversiteit?
A
De hoeveelheid lichtinval in een gebied.
B
De grootte van een natuurgebied.
C
De verscheidenheid aan planten en dieren in een bepaald gebied.
D
De hoeveelheid water in een gebied.

Slide 8 - Quizvraag

Leerdoelen 7.2 Voedselproductie
Je kunt manieren noemen om een grotere productie van voedsel te verkrijgen.

Je kunt beschrijven hoe veredeling en DNA-technieken worden gebruikt om de voedselproductie te vergroten.

Slide 9 - Tekstslide

Soorten landbouw
3 soorten landbouw

Akkerbouw                      Veeteelt                                 Tuinbouw

Slide 10 - Tekstslide

Voedingsgewassen









(akkerbouw & tuinbouw)
Landbouwhuisdieren









(veeteelt)

Slide 11 - Tekstslide

Monocultuur

Slide 12 - Tekstslide

monocultuur
  • Grote akker met één soort gewas.
  • voordelen: snel, makkelijk en goedkoop.
  • nadeel: grote kans op een plaag

Plaag
Er zijn veel organismen (insecten, schimmels, bacteriën) van één soort die voedselgewassen aantast.
Bestrijdingsmiddelen
Chemisch of biologisch



Slide 13 - Tekstslide

monocultuur
  • Nadeel: de grond raakt uitgeput:
stoffen die planten nodig hebben verdwijnen. 

Tijdens het oogsten van de planten verdwijnen de mineralen (vooral nitraat en fosfaat) uit de landbouwgrond. 

Door bemesting worden weer mineralen aan de bodem toegevoegd.



Slide 14 - Tekstslide

Bodembewerking

Bemesting 

Slide 15 - Tekstslide

Bemesting
Bemesting: stalmest of kunstmest
Doel: productieverhoging

Reducenten (bacteriën en schimmels) breken de mest af waardoor mineralen vrijkomen, zoals stikstof

Nadeel: niet alle mineralen worden opgenomen door de gewassen, maar komen in het milieu terecht.

Slide 16 - Tekstslide

Bemesting
Overtollig mest komt in de grond en het water.

Grond: bij verzuring worden bomen, planten en waterdieren vatbaarder voor ziekten, doordat de grond te zuur is.

Water: Bij vermesting komen veel mineralen in het oppervlaktewater -> Het biologisch evenwicht raakt verstoord.


Slide 17 - Tekstslide

Bodembewerking
Verbeteren van de bodemstructuur door
Ploegen of eggen (afbeelding).
  • meer zuurstof in de bodem voor de reducenten. 
  • Water en mineralen beter opnemen
  • Plantenwortels kunnen beter in de bodem doordringen. 

Niet-kerende grondbewerking

  • juist niet ploegen.
  • Het bodemleven wordt niet verstoord.

Slide 19 - Tekstslide

Veredeling (planten)
Genetische modificatie

Slide 20 - Tekstslide

Veredelen
Veredelen:
  • Selectie van planten met gunstige eigenschappen. Dat noem je kunstmatige selectie.

  • kruisen tot er planten uitkomen met een combinatie van meest gunstige eigenschappen.

Slide 21 - Tekstslide

Genetische modificatie
Erfelijke eigenschappen worden veranderd.

Genetisch gemodificeerde (transgene) organismen.

Gen van de ene plant wordt toegevoegd aan dna van de andere plant.

Bijvoorbeeld aardappels kweken die bestand zijn tegen bepaalde ziekten.

Slide 22 - Tekstslide

Intensieve veeteelt
Extensieve veeteelt

Slide 23 - Tekstslide

Veeteeltbedrijven
intensieve veehouderij
 veeteeltbedrijven met veel dieren per m2 grond.

Voordelen: effectief gebruik van ruimte dus veel dieren houden mogelijk.
Grootte productie.

Nadelen: dierenwelzijn, mestoverschot (poep en plas!), uitstoot broeikasgassen.

Slide 24 - Tekstslide

Check-up!
Enkele quizvragen

Slide 25 - Tekstslide

Veeteelt
Intensieve veehouderij                                                     Extensieve of biologische veehouderij

Slide 26 - Tekstslide

Wat is een monocultuur?
A
Het verbouwen van meerdere gewassen op een groot oppervlak.
B
Het verbouwen van vraatbestendige gewassen.
C
Het verbouwen van een gewas op een groot oppervlak.

Slide 27 - Quizvraag

Wat zijn voordelen van een monocultuur?
A
Hoge voedselopbrengst
B
Gemakkelijke bodembewerking
C
Lage kosten
D
Weinig plagen

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een plaag?
A
te grote hoeveelheid schadelijke bladeren
B
te grote hoeveelheid schadelijke beestjes
C
te grote hoeveelheid schadelijke planten
D
te grote hoeveelheid schadelijke bladluizen

Slide 29 - Quizvraag

Waar bestaat stalmest uit?
A
Uitwerpselen
B
Urine
C
Mineralen
D
Uitwerpselen en Urine

Slide 30 - Quizvraag

Kunstmest is:
A
Redbull Koeienpoep
B
In een fabriek gemaakte voedingsstof voor gewassen
C
Schilderij van verschillende soorten mest
D
Poep van een kunstenaar

Slide 31 - Quizvraag

Wat wordt er bij bodembewerking gedaan?
A
De grond wordt luchtiger gemaakt
B
De grond wordt met rust gelaten
C
Er komen andere planten in de grond
D
De grond kan meer mineralen op nemen

Slide 32 - Quizvraag

Wat is planten veredelen?
A
Een nieuwe naam aan een soort plant geven
B
Planten met gunstige eigenschappen kweken
C
Een stukje plant afsnijden en planten
D
Een plant sneller laten groeien met kunstmest

Slide 33 - Quizvraag

Wat is genetische modificatie?
A
Het eerder oogsten van een gewas
B
Het modern maken van een gewas
C
De genen van een gewas aanpassen
D
Gewassen bestrijden met insecticide

Slide 34 - Quizvraag

Bij intensieve veehouderij draait het VOORAL om
A
dierenwelzijn
B
opbrengsten

Slide 35 - Quizvraag


Wat is een voordeel van intensieve veehouderij?
A
De dieren hebben veel ruimte in de stallen.
B
Er is weinig kans op ziektes in de grote stallen.
C
De dieren hebben weinig ruimte in de stallen
D
Het kost de boer minder geld om veel te produceren

Slide 36 - Quizvraag

Wat is in-vitrofertilisatie
A
bevrucht door eicellen buiten het lichaam
B
bevrucht door zaadcellen binnen het lichaam
C
bevrucht door eicellen binnen het lichaam
D
Eicellen worden bevrucht door zaadcellen buiten het lichaam

Slide 37 - Quizvraag

Op welke manieren wordt het milieu aangepast?
A
te veel schadelijke stoffen toevoegen
B
te veel grondstoffen gebruiken
C
te veel ruimte van natuurgebieden gebruiken

Slide 38 - Quizvraag

Meer weten over onze bio-industrie? Dan is het volgende filmpje interessant.

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video

Aan de slag!
Thema 7, t/m basisstof 2 maken
Alles behalve de plus-opdrachten

Strijders
Plus-opdrachten / Samenhang

Klaar?
- Alles nagekeken?

- Herhaal de stof voor het SE aan de hand van deze Quizlet: klik hier


Slide 41 - Tekstslide