Werkwoorspelling klas 2

Werkwoordspelling



1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling



Slide 1 - Tekstslide

Wat is niet goed gespeld?

Slide 2 - Tekstslide

Wat is niet goed gespeld?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is hier fout gespeld?

Slide 4 - Tekstslide

Wat is niet goed gespeld?

Slide 5 - Tekstslide

Welk woord moet op de puntjes staan?
Hij ....... er geen snars van.
A
geloofd
B
geloofdt
C
geloovt
D
gelooft

Slide 6 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in

Ik geloof niet wat er hier (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt
D
gebeurtd

Slide 7 - Quizvraag

Kies het juiste werkwoord:

"De directeur ... het gebouw."
A
verlaadt
B
verlaad
C
verlaat

Slide 8 - Quizvraag

Gebruik de tegenwoordige tijd:

Hij .... (worden) altijd beledigd door zijn broer.

Slide 9 - Open vraag

Gebruik de tegenwoordige tijd:

Ik .... (redden) me prima als ik beledigd word.

Slide 10 - Open vraag

Gebruik de tegenwoordige tijd:

.... (braad) het vlees 10 minuten in de oven.

Slide 11 - Open vraag

Is zoeken een sterk of zwak werkwoord?
A
sterk
B
zwak

Slide 12 - Quizvraag

1. Wat is een zwak werkwoord?


A
een werkwoord dat niet van klank verandert in de verleden tijd
B
een werkwoord dat wel van klank verandert in de verleden tijd
C
een werkwoord dat wel van klank verandert in de tegenwoordige tijd
D
een werkwoord dat niet van klank verandert in de tegenwoordige tijd

Slide 13 - Quizvraag

Gebruik de verleden tijd!
......... (worden) je ook zo misselijk van al die verkiezingspraatjes op tv?

Slide 14 - Open vraag

Gebruik de verleden tijd!
(antwoorden) .............. jij niet een beetje te snel?

Slide 15 - Open vraag

Gebruik de verleden tijd!
Wat ....... (bestellen) jij gister bij de Mac?

Slide 16 - Open vraag

In welke zin zijn de werkwoorden allebei goed gespeld?
A
Ik verpeste mijn toets, omdat ik het niet goed had geleerd.
B
Ik verpeste mijn toets, omdat ik het niet goed ​ had geleert.
C
Ik verpestte mijn toets, omdat ik het niet goed ​ had geleert.
D
Ik verpestte mijn toets, omdat ik het niet goed ​ had geleerd.

Slide 17 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd
• Sterke en zwakke werkwoorden.
• Sterke werkwoorden: je kunt de spelling horen.
• Zwakke werkwoorden: ex-kofschip.

Slide 18 - Tekstslide

't ex Kofschip (zwakke werkwoorden)
Stam van het werkwoord: fietsen - fiets / werken - werk 

Laatste letter van de stam staat wel in 't ex Kofschip, dan te (n)
Laatste letter van de stam staat niet in 't ex Kofschip, dan de (n)

Slide 19 - Tekstslide

't ex-kofschip
Om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd -te of -de krijgt, neem je het hele werkwoord min -en.

Eindigt het werkwoord (min-en) op een van de medeklinkers  van 't ex-kofschip dan krijg je +te in de verleden tijd.


Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld
  1. Persoonsvorm: rennen
  2. Stam: ren
  3. Staat de 'n' in 't ex-kofschip?
  4. Nee, dus: rende(n)

Slide 21 - Tekstslide

persoonsvorm in vt met

't kofschip

 

*niet in 't kofschip dan +de(n)


verfte of verfde  ?    verven-en = verv       v niet ! daarom  verfde

grijnste of grijnsde ? grijnzen-en = grijnz     z niet ! dus grijnsde

Slide 22 - Tekstslide

let op!
verbazen-> stam= verbaz- 
-z niet in '"t kofschip" dus -> +d
 ik verbaasde(n)

doven-> stam = dov-
-v niet in "t kofschip" dus -> hij doofde(n)

Slide 23 - Tekstslide

Infinitief of voltooid deelwoord?

twijfelen
A
infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 24 - Quizvraag

Infinitief of voltooid deelwoord?

gebukt
A
infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 25 - Quizvraag

Infinitief of voltooid deelwoord?

verzachten
A
infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 26 - Quizvraag

Voltooid deelwoord d of t?
  • Langer maken: je hoort een d of t
  • Gebruik het (ex)-kofschip

Slide 27 - Tekstslide

Voltooid deelwoord schrijven
Luister naar de vt van het werkwoord -> hoor je d of t?
dan schrijf je het vdw met een -d of -t
luisterde -> heeft geluisterd
pakte -> heeft gepakt.
stopte -> ge ......?

Slide 28 - Tekstslide

Welk woord moet op de puntjes staan?
Mijn moeder heeft mijn kamer ............
A
stof gezogen
B
gestofzogen
C
gestofzuigd
D
gestofgezuigd

Slide 29 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft toen al zijn misstappen aan de politie ...........(bekennen)
A
bekent
B
bekend
C
gebekend
D
verkend

Slide 30 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Wanneer ben jij ............ ? (verhuizen)
A
verhuisd
B
geverhuisd
C
verhuist
D
verhuizd

Slide 31 - Quizvraag

Noteer het voltooid deelwoord van:

vullen

Slide 32 - Open vraag

Noteer het voltooid deelwoord van:

zagen

Slide 33 - Open vraag

Noteer het voltooid deelwoord van:

pakken

Slide 34 - Open vraag

Noteer het voltooid deelwoord van:

zitten

Slide 35 - Open vraag