50.2 diagnostische leestoets U1

  • Voca
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

  • Voca

Slide 1 - Tekstslide

Dans ce cours...
  • Quizlet U1  (les jours, les mois et être)
  • Diagn. leestest U1

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
ik                        je
jij                       tu
hij/zij/men                  il/elle/on
    wij                      nous
jullie                      vous
          zij                       ils/elles

Slide 3 - Tekstslide

Avoir = hebben
j'ai = ik heb
tu as = jij hebt
il a = hij heeft
elle a = zij heeft
nous avons = wij hebben
vous avez = jullie hebben, u heeft
ils/elles ont = zij hebben

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Elle ... un lapin.
A
as
B
a

Slide 6 - Quizvraag

J' ... treize ans.
A
ai
B
ont

Slide 7 - Quizvraag

Nous ... un jardin.
A
avons
B
avez

Slide 8 - Quizvraag

Martien et Erica ... un château.
A
ont
B
a

Slide 9 - Quizvraag

Vous ... les maths?

Slide 10 - Open vraag

Tu ... une grande maison?

Slide 11 - Open vraag

Non, j' ... une petite maison.

Slide 12 - Open vraag

Léa ... deux chiens.

Slide 13 - Open vraag

Vertaal: Wij hebben

Slide 14 - Open vraag

Vertaal: Jij hebt

Slide 15 - Open vraag

Vertaal: Het meisje heeft

Slide 16 - Open vraag

Schrijf nu zelf een Franse zin met het werkwoord avoir.

Slide 17 - Open vraag

Herhaling
  • dagen (les jours)
  • maanden (les mois)

Slide 18 - Tekstslide

Les jours de la semaine
  • Le jour = de dag
  • Le matin = de ochtend
  • L'après-midi = de middag
  • Le soir = de avond
  • La nuit = de nacht
  • Le week-end = het weekend

Slide 19 - Tekstslide

2. Quel est le bon ordre pour les jours de la semaine ?
A
lundi, mercredi, dimanche, jeudi, samedi, mardi, vendredi
B
dimanche, lundi, jeudi, vendredi, samedi, mardi, mercredi
C
lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi, dimanche
D
mercredi, jeudi, dimanche, samedi, vendredi, lundi, mardi

Slide 20 - Quizvraag

3. Quels sont les deux jours
du week-end ?
A
samedi et dimanche
B
lundi et mardi
C
vendredi et samedi
D
mercredi et jeudi

Slide 21 - Quizvraag

les mois de l'année
août
septembre
octobre
novembre
decembre
janvier 
février 
mars 
avril 
mai 
juin
juillet

Slide 22 - Tekstslide

janvier
mars
mai
février
avril
juin
maart
februari

april

mei
januari

juni

Slide 23 - Sleepvraag

septembre
juillet
août
novembre
décembre
octobre
juli
november

december

augustus
september
oktober

Slide 24 - Sleepvraag

Hoe schrijf je augustus in het Frans?
A
auot
B
ouat
C
août
D
oaut

Slide 25 - Quizvraag

Wat is juli in het Frans ?
A
juliette
B
juillet
C
juin
D
jullet

Slide 26 - Quizvraag

De tweede dag van de week is:
A
Mardi
B
samedi
C
Mercredi
D
dimanche

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

AU REVOIR!!

Slide 30 - Tekstslide