In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 75 min
Onderdelen in deze les
Nederlands zorgspectrum les 5
Slide 1 - Tekstslide
Programma
terugblik op vorige les
instructie op het werk wie heeft het nog gemaakt?
vervolg aantekeningen maken - sprinkhanen op je bord
Nieuwsbegrip vragen over de leestekst
theorie en oefenen: signaalwoorden
Slide 2 - Tekstslide
Welke uitspraak past bij jou? Over Nieuwsbegrip online
Inloggen is gelukt . ik heb tekst gelezen en oefeningen gemaakt
Inloggen is gelukt.Tekst gelezen, maar GEEN oegfeningen gemaakt
Inloggen is gelukt, maar niet gelezen of geoefend
Inloggen is helaas niet gelukt.Wel de tekst via teams gelezen
Inloggen niet geprobeerd.
Slide 3 - Poll
Je hebt een instructie voor een collega gemaakt. Upload hier een foto van jouw instructie. Of typ de instructie (als het kort is).
Slide 4 - Open vraag
Slide 5 - Tekstslide
Aantekeningen maken
Je kijkt zo naar een speciale aflevering van het Jeugdjournaal (via Teams, niet via LessonUp).
Opdracht: maak aantekeningen in steekwoorden, zodat je het belangrijkste van de uitzending kunt samenvatten en vragen kunt beantwoorden.
Je steekwoorden zet je straks in LessonUp.
Slide 6 - Tekstslide
Kijken en luisteren via Teams
Slide 7 - Tekstslide
Noteer steekwoorden die je als aantekeningen hebt genoteerd.
Slide 8 - Open vraag
Sprinkhanen op je bord
Vragen beantwoorden
Slide 9 - Tekstslide
Welke insecten zijn nu door Europa
goedgekeurd als voedsel voor
mensen?
A
vliegen
B
mieren
C
krekels
D
sprinkhanen
Slide 10 - Quizvraag
Welke insecten werden al eerder als voedsel geaccepteerd door Europa?
A
vliegen
B
mieren
C
krekels
D
meelwormen
Slide 11 - Quizvraag
Welke insecten gaan we misschien de komende jaren ook eten?
A
de huiskrekel en de zwarte soldaatvlieg
B
de bij en de wesp
C
de tor en het lieveheersbeestje
D
de vlieg en de mug
Slide 12 - Quizvraag
Welke voordelen zitten er aan het eten van insecten?
Slide 13 - Woordweb
Er zitten veel eiwitten in insecten?
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Insecten kweken kost veel ruimte.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Insecten hebben weinig voer nodig om te groeien.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Insecten hebben veel water nodig.
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Voordelen dus....
Er zitten veel eiwitten in.
Het kweken van insecten kost weinig ruimte.
Insecten hebben weinig voer nodig om te groeien.
Er is weinig water nodig om ze te kweken.
Slide 18 - Tekstslide
Nu de leestekst bespreken
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Wat is volgens jou het onderwerp van de tekst?
Slide 21 - Open vraag
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Wat zijn de deelonderwerpen van de tekst over sprinkhanen?
Slide 24 - Open vraag
deelonderwerpen
na de inleiding staan de volgende deelonderwerpen:
eiwitrijk: insecten zijn gezond, bevatten veel eiwitten
wereldwijd: over de hele wereld worden vaker insecten gegeten
Nederland: loopt voorop in het herontdekken van insecten
wennen: het duurt een tijd voor mensen gewend zijn aan het eten van insecten
Slide 25 - Tekstslide
In regel 3 staat het woord consumptie. Wat betekent dat?
A
het bewaren van iets
B
het eten of drinken van iets
C
het houden en verzorgen van iets
D
het onderzoeken van iets
Slide 26 - Quizvraag
Welk kopje past ook bij het stukje Eiwitten? Kies het beste kopje.
A
Deskundigen
B
Rijk
C
Eerst verhitten
D
Poedervorm
Slide 27 - Quizvraag
Kijk in het stukje met het kopje Wereldwijd. Welke tegenstelling staat er in dit stukje?
A
tussen Europa en de rest van de wereld
B
tussen larven en poppen
C
tussen mensen en dieren
D
tussen sprinkhanen en meikevers
Slide 28 - Quizvraag
Vraag bij het stukje Nederland
Protix was drie jaar bezig met het krijgen van de goedkeuring voor het kweken van sprinkhanen. Wat kun je hieruit afleiden?
A
Het bedrijf wil graag dat andere bedrijven ook sprinkhanen gaan kweken.
B
Het bedrijf wil meer voer van sprinkhanen voor kippen, huisdieren en vissen maken.
C
Het bedrijf wil sprinkhanen kweken en verkopen voor menselijke consumptie.
D
Het bedrijf wil stoppen met het kweken van sprinkhanen als voer voor dieren.
Slide 29 - Quizvraag
Vraag bij regels 33-40. Welke vraag wordt in het laatste stukje beantwoord?
A
Hoe lang duurt het volgens Dicke voordat mensen gewend zijn aan het idee om insecten te eten?
B
Hoe lang duurt het volgens Dicke voordat we alleen nog maar insecten eten?
C
Hoeveel mensen hebben het Insectenkookboek gekocht?
D
Hoeveel mensen zullen in de toekomst insecten eten normaal vinden?
Slide 30 - Quizvraag
In regel 40 staat het woord geaccepteerd. Wat betekent accepteren?
A
iets of iemand bijzonder vinden
B
iets of iemand goed vinden
C
iets of iemand tegenhouden
D
iets of iemand niet willen
Slide 31 - Quizvraag
Wat geldt voor jou?
Ik heb wel eens insecten gegeten
Ik heb nooit insecten gegeten, maar wil het WEL proberen
Ik heb nooit insecten gegeten en wil het NIET proberen
Insecten? Ja, lekker!!
Slide 32 - Poll
Signaalwoorden
Slide 33 - Tekstslide
Zinnen en alinea's:
Signaalwoorden geven verband aan tussen woorden, zinnen of alinea's
Tekstverbanden zijn:
opsomming
tegenstelling
conclusie
reden
Een tekst die goed is opgebouwd heeft altijd logische verbanden tussen de verschillende zinnen en alinea’s.
Slide 34 - Tekstslide
Lesdoel "samenhang"
Je herkent signaalwoorden en welk verband ze aangeven in de tekst.
Je kunt ook zelf signaalwoorden gebruiken in je tekst.
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Video
Opsomming: achter elkaar opnoemen
allereerst, vervolgens, daarna, ten eerste/tweede/derde.
Allereerst hebben jullie vandaag Nederlands les, vervolgens gaat Herman jullie lastig vallen en tenslotte zien jullie ons allebei
Slide 37 - Tekstslide
Tegenstelling
maar, echter, hoewel, toch
Ik houd wel van winterweer maar ik zit toch liever bij de kachel. In tegenstelling tot Noah die het heerlijk vindt om in de kou te zijn
Slide 38 - Tekstslide
Welke signaalwoorden?
1. Pieter moest gaan lopen, omdat hij een lekke band kreeg.
2. Elsa had zich verslapen, maar was nog net op tijd voor haar examen.
Slide 39 - Tekstslide
Opsomming
Tegenstelling
Toelichting/voorbeeld
Doel-middel
Oorzaak-gevolg
Ten eerste, vervolgens, en, ook
Maar, echter, toch
Bijvoorbeeld, zoals
Daarvoor, zodat, om....te
Doordat, waardoor
Slide 40 - Tekstslide
in Samengevat:
Blz 17 en 18 gaan over tekstverbanden en signaalwoorden. Lees die bladzijden voor volgende week.
Slide 41 - Tekstslide
Nu eerst signaalwoorden herkennen.
Welk verband geeft het woord in hoofdletters?
Slide 42 - Tekstslide
Ik ben vandaag iets later thuis, WANT ik ga eerst nog even boodschappen doen.
A
Samenvatting
B
oorzaak
C
Doel-middel
D
Reden/argument
Slide 43 - Quizvraag
Ik voer dit onderzoek uit ZODAT ik kan bewijzen dat dit plan moet worden uitgevoerd.
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Doel-middel
Slide 44 - Quizvraag
VANWEGE het lawinegevaar konden we niet gaan skiën.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Toelichting
D
Samenvatting
Slide 45 - Quizvraag
Hij ging op tijd van huis vanmorgen. TOCH miste hij de trein.
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Tegenstelling
D
Conclusie
Slide 46 - Quizvraag
AL MET AL zie ik maar één mogelijkheid: stoppen met roken!
A
Conclusie
B
Toelichting
C
Samenvatting
D
Opsomming
Slide 47 - Quizvraag
Nu signaalwoorden kiezen/schrijven.
Slide 48 - Tekstslide
Op vakantie lopen mensen vaak ziektes op ..…… malaria en het zika-virus.
A
zoals
B
zodat
C
als gevolg van
D
echter
Slide 49 - Quizvraag
Ik wil graag een nieuwe fiets kopen, ..... dit kan niet want ik heb geen geld.
A
daardoor
B
dus
C
maar
D
want
Slide 50 - Quizvraag
.....Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende.
A
Tenzij
B
Hoewel
C
Omdat
D
Zodat
Slide 51 - Quizvraag
Maak één lange zin van de volgende zinnen. Voeg er zelf een signaalwoord (of meer) aan toe. De betekenis moet kloppen. Let ook op of de zinsvolgorde nog klopt.
Ik ga koffie zetten. Ik ga koffie drinken. Ik ga afwassen.
Slide 52 - Open vraag
Huiswerk
Lees in Nieuwsbegrip de tekst over avocado's Week 7/8 15 februari 2021 (Archief 2020-2021)
Markeer de belangrijkste zinnen in de tekst (kernzinnen).
Markeer met een andere kleur signaalwoorden in de tekst. Kijk in samengevat voor een overzicht.