Multimediale Producten blok 7 en 8

Filmset
  • De filmset is de plek waar de film wordt opgenomen
  • De filmploeg of filmcrew 
  • De mensen die vóór de camera staan, noem je de cast (de acteurs)
  • De crew zijn bijvoorbeeld de regisseur, de cameraman en de geluidsman
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
Dienstverlening en ProductenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Filmset
  • De filmset is de plek waar de film wordt opgenomen
  • De filmploeg of filmcrew 
  • De mensen die vóór de camera staan, noem je de cast (de acteurs)
  • De crew zijn bijvoorbeeld de regisseur, de cameraman en de geluidsman

Slide 1 - Tekstslide

Regisseur/ Opnameleider
  • Op de filmset is één regisseur: De regisseur is de artistiek leider van de film. Hij of zij is verantwoordelijk voor hoe de film eruit gaat zien. De regisseur stuurt de acteurs en de cameraman aan.
  • Maar eigenlijk is de opnameleider de echte baas. De opnameleider is de regelneef op de filmset, die ervoor zorgt dat alles op rolletjes loopt. Hij of zij let op de tijd, zorgt ervoor dat de opnamen soepel verlopen, dat alle apparatuur, props en acteurs op tijd aanwezig zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Continuïteit
  • Als alle details keurig kloppen, spreek je van continuïteit in de shots. 
  • Als het goed is, valt de continuïteit in een film niet op. Die is er gewoon. 
  • Het valt pas op als een scène een continuïteitsfout heeft. (Stel je nou eens voor dat een personage in sommige shots van de scène een geel sjaaltje draagt, en in andere shots een blauw sjaaltje)

Slide 3 - Tekstslide

Klapbord/Clapper Loader
  • Op het bord staat de nummering van alle opnamen. 
  • Op het bord schrijf je het nummer van de scène en van het shot dat je van die scène opneemt
  • Daarnaast zet je het takenummer, bijvoorbeeld: scène 1, shot 3, take 2. Het belangrijkste nummer is echter dat van de slate
  • Elke keer dat je de filmset ombouwt voor het opnemen van een nieuw shot, verandert het slatenummer. De slates staan op de volgorde waarin je ze opneemt.
  • Je gebruikt het klapbord om de juiste shots terug te vinden en om in de montage beeld en geluid gelijk te kunnen leggen

Slide 4 - Tekstslide

Filmcrew
  • De cameraman of cameravrouw bedient de filmcamera
  • De geluidsman of -vrouw zorgt voor een goede geluidskwaliteit
  • Een acteur of actrice is iemand die een personage uitbeeldt in een verhaal
  • Een figurant is ook iemand die in een film te zien is. Maar hij of zij hoeft geen tekst uit te spreken: een figurant 'heeft geen dialoog'. 

Slide 5 - Tekstslide

Editor
  • Als alle shots zijn gedraaid, kan de film gemonteerd worden. Dat is de taak van de editor: hij of zij plakt de shots op de juiste manier achter elkaar. Dat plakken noem je editen . De editor vertelt een verhaal met beelden.

Slide 6 - Tekstslide

Volgorde montage film
  1. importeren: Om te monteren moet al het filmmateriaal op de harde schrijf van je computer gezet worden (Dat binnenhalen van het filmmateriaal op de computer wordt ook vaak capturen genoemd)
  2. Spotten:Bij spotten bekijk je al het materiaal dat is gefilmd. Je schrijft het helemaal uit: de tijdcode, de locatie, de dialoog en de actie. Je schrijft er ook bij of het bruikbaar materiaal is of niet.
  3.  Ruwe montage: een kladversie van je film
  4. Titels en muziek erin monteren

Slide 7 - Tekstslide

spotlist
  • een lijst met een omschrijving van alle slates en takes 
  • dankzij de tijdcodes kun je dat materiaal straks in de montage gemakkelijk terug vinden

Slide 8 - Tekstslide

Beeldovergangen
  • Er zijn verschillende manieren om het ene fragment achter het andere te plaatsen. De vorm die verreweg het meest gebruikt wordt, is de harde las : het ene fragment wordt 'afgesneden' en het volgende fragment begint meteen.
  • Je kunt ook fragmenten achter elkaar plakken met een effect . Denk bijvoorbeeld aan het effect waarbij de beelden van het ene shot langzaam overgaan in de beelden van het volgende shot.
  • dissolve / overvloeier : beelden van het ene shot vloeien langzaam over in beelden van het volgende shot. Wordt ook wel crossfade genoemd;  
  • fade in/fade out : van zwart vloeiend naar een normaal beeld laten gaan (of andersom, bij een fade-out);  
  • wipe : trucje waarbij het tweede fragment voor het eerste fragment schuift. 

Slide 9 - Tekstslide

montage film
  • De overgang van het ene shot naar het volgende shot noem je een las . Bij het overgaan van de ene scène naar de volgende zie je altijd een duidelijke las. Het verhaal gaat bijvoorbeeld van een speelplein naar een klaslokaal. 
  • Voorkom 'springers' : Als je twee close-ups van hetzelfde personage achter elkaar plakt, verspringt het beeld. De kijker ziet dat je in een take geknipt hebt. Die las is dus niet onzichtbaar! Dus: plak je twee shots van dezelfde situatie of hetzelfde personage aan elkaar, dan moet daar voldoende verschil in camerastandpunt tussen zitten.
  • Ga niet over de as : Zorg ervoor dat de camera niet over de as gaat. Als het goed is hebben je daar bij de opnamen al op gelet. Maar vaak blijkt pas in de montagekamer of het echt goed is gegaan. Als je shots achter elkaar zet waarbij over de as wordt gegaan, ziet een kijker dat meteen: het klopt niet, net zat het raam nog links in de kamer en nu rechts!

Slide 10 - Tekstslide

Montage film
  • Tijdens het monteren plaats je fragmenten die je wilt gebruiken op een tijdlijn of timeline . Die lijn, die de montagesoftware zelf maakt, stelt de tijd voor. Dankzij de timeline zie je hoe lang je filmpje duurt, hoe ver je al bent met het monteren. 
  • De timeline heeft verschillende sporen of tracks . Sommige tracks zijn voor beeld, sommige voor geluid (audio) en sommige voor effecten. Na het monteren zie je de fragmenten als fotootjes op je timeline staan. Het geluid zie je als geluidsgolven eronder lopen. 
  • Je kiest fragmenten door in een clip een IN (begin van het fragment) en een OUT (eind van het fragment) aan te geven. Daarna sleep je het fragment met je muis naar de timeline. Geef in een ruwe montage de IN en OUT vrij grof aan. Pas in de eindmontage ga je heel netjes werken en zoek je op het frame nauwkeurig waar de IN en de OUT moeten zitten.

Slide 11 - Tekstslide

montage film
  • Let op de continuïteit : Als iemand in het ene shot staat en in het volgende zit, dan klopt de continuïteit niet. Deze shots kun je dus niet achter elkaar monteren. 

Slide 12 - Tekstslide

Geluid
Er zijn vijf soorten geluiden in een film.
  1. direct geluid: Het geluid dat tegelijk met het beeld wordt opgenomen
  2. set-noise: Het natuurlijke geluid van de set
  3. voice-over: Een vertelstem, of een gedachtestem die bijna altijd achteraf wordt opgenomen
  4. effectgeluid:Een deur die dichtslaat ... Soms is één geluid in een scène veel harder dan de rest van het geluid.
  5. filmmuziek

Slide 13 - Tekstslide

Titels
  • De titelrol of titelkaarten die je aan het eind van de film ziet, noem je de aftiteling . Hierin worden alle medewerkers aan de film genoemd, zelfs de moeder van de clapper loader die de koekjes heeft gebakken. 
  • Aan het begin van de film zie je de openingstitels . Vaak worden de regisseur en enkele acteurs genoemd.

Slide 14 - Tekstslide

Renderen
  • Om van al die losse onderdelen één bestand (één filmpje) te maken, moet de computer alle opdrachten gaan uitvoeren en samenvoegen. 
  • Dat is heel veel rekenwerk en kost tijd. 
  • Het uitvoeren (en berekenen) van alle opdrachten heet renderen
  • De software voert het automatisch uit, je hoeft er alleen maar op te wachten. Het eindresultaat van renderen is één bestand van jouw filmpje.

Slide 15 - Tekstslide

perspectieven
Ooghoogte: Filmen op ooghoogte levert een neutraal shot op. De persoon of het voorwerp in beeld lijkt net zo belangrijk als de camera. 
Kikvorsperspectief:Leg je de camera op de grond en film je naar boven. Bij een kikvorsperspectief ligt de nadruk op de voorgrond. De persoon of het voorwerp in het shot lijkt enorm groot en krachtig.  
Vogelperspectief:Je filmt vanuit de lucht op iets of iemand neer. In het shot zie je veel van de omgeving. Personen en voorwerpen ogen klein en nietig. Het lijkt of de camera de machtigste is. 
Two-shot:Een shot met twee mensen erin. De camera is neutraal, hij registreert wat er gebeurt. 
Over-the-shoulder-shot: filmt de camera over de schouder van een van de personage. Zo'n shot is helemaal niet neutraal: de kijker zit midden in het gesprek. Een over-the-shoulder zie je vaak in scènes met gesprekken. De kijker wordt door een over-the-shoulder het gesprek ingezogen.

Slide 16 - Tekstslide

Experimenteren
Kies een onderwerp om te filmen, dit kan van alles zijn.

Experimenteer met camera standpunten van een onderwerp. 
- kikvors , normaal, vogelvlucht perspectief, (over the shoulder)
- experimenteer met close up, extreem close up
- experimenteer met camera beweging. Link

Slide 17 - Tekstslide