A1c woordsoorten les 2 bn + les 1 pers. en bez. vnw

timer
15:00
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen:
  • Herhaling: lw, zn en bn

Ik kan / weet:

  • persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Lidwoord (lw)
Bepaald lidwoord (blw) = de en het

Onbepaald lidwoord (olw) = een

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (zn)
Zegt iets over mens, dier, plant, ding en gevoel.
  • Je kunt een zelfstandig naamwoord meestal in het meervoud zetten.
  • Je kunt er ook vaak een verkleinwoord van maken.
  • Je kunt er meestal een lidwoord voor zetten.
  • Ook namen zijn zelfstandige naamwoorden.
  • Concreet en abstract zn.

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • een bn zegt iets over een zn
  • een stoffelijk bn geeft het materiaal aan en eindigt vaak op en (de houten stoel, de koperen plaat)
--> een bn staat er soms voor (De waardevolle schilderijen.)
--> soms achter (De schilderijen zijn waardevol.)
--> soms nog verder weg (De schilderijen die ik gisteren kocht zijn erg waardevol.)

Slide 5 - Tekstslide

Wat nu?
 We kijken het huiswerk van vandaag na; 
H2 woordsoorten blz. 60-61, opdr. 1 t/m 3.
timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

Pauze
timer
5:00

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
  • duidt een persoon of ding aan.
  • kan je vervangen door hij of hem

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
  • geeft aan van wie iets is. 
  • staat altijd voor het zelfstandig naamwoord (zn)
  • kan je vervangen door zijn

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wat nu?
We kijken samen naar het huiswerk van deze week.
H3 blz. 90-91 opdracht 1 t/m 3 + 5
timer
7:00

Slide 12 - Tekstslide

Welke woordsoort is onderstreept?
Deze les doen we een herhaling van de woordsoorten tot nu toe.
_____________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 13 - Quizvraag

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
_______
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 14 - Quizvraag

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 15 - Quizvraag

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
____________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 16 - Quizvraag

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 17 - Quizvraag

Het is jouw boek.

Jouw =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Mijn fiets is gestolen.

Mijn =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Jullie proefwerken zijn nog niet nagekeken.

Is 'jullie' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Hoe heb je gewerkt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 22 - Quizvraag

Volgende week (14-12 t/m 18-12)
H4 woordsoorten: blz. 120-121 
donderdag 17-12: maken / af opdr. 1 t/m 3 blz. 120-121.





Slide 23 - Tekstslide