Consumeren 1.6 Koopkracht en inflatie

1 / 17
volgende
Slide 1: Video
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Koopkracht en inflatie
Wat je kunt kopen voor je geld hangt af van de prijzen van de producten.
De hoeveelheid producten die je kunt kopen, noem je je koopkracht.
Na deze opdracht ken je de betekenis van de begrippen koopkracht en inflatie.

Slide 2 - Tekstslide

Koopkracht en inflatie
Koopkracht -> De hoeveelheid producten die je kunt kopen

Je koopkracht hangt af van:
- je inkomen: hoe hoger je inkomen, hoe groter je koopkracht.
- de prijzen van producten: hoe hoger de prijzen, hoe kleiner je koopkracht.

Slide 3 - Tekstslide

Koopkracht en inflatie
Inflatie -> Als producten duurder worden/geld minder waard wordt

Als producten duurder worden omdat er veel vraag naar die producten is, noem je dat bestedingsinflatie

Als producten duurder worden omdat het maken van de producten duurder wordt, noem je dat kosteninflatie

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Koopkracht en inflatie
Prijscompentatie -> Loonsverhoging die net zo hoog is als de inflatie

Reële loonsverhoging -> Loonsverhoging die hoger is dan de inflatie

Slide 6 - Tekstslide

Koopkracht en inflatie
Om welke soort kosten gaat het in de volgende gevallen?

- De rekening van het gasbedrijf bedraagt € 200,- per maand.
- Als je hier komt werken, krijg je een auto van de zaak.
- Ons bedrijf is sponsor van de plaatselijke voetbalvereniging.
- Het magazijn wordt voor € 10.000,- verbouwd.
- Voor het produceren van de deuren is voor € 500,- aan hout gebruikt.

Kies uit: bedrijfskosten zijn personeelskosten, energiekosten, huisvestingskosten, reclamekosten, materiaalkosten.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is giraal geld?
A
sparen
B
geld op een betaalrekening
C
munten en bankbiljetten

Slide 8 - Quizvraag

Wat is huurkoop?
A
in 1 x alles betalen
B
betalen in termijnen
C
het betalen van de rente

Slide 9 - Quizvraag

Welke functie van geld is dit?
Een begroting maken voor een schoolfeest
A
betaal - rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
ruilmiddel

Slide 10 - Quizvraag

Je wast de vader van je auto en in ruil hiervoor krijg je een Big Mac
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 11 - Quizvraag

Koopkracht:
A
Hoeveel geld je hebt
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen
C
Hoeveel spaargeld je hebt

Slide 12 - Quizvraag

Er is heel veel vraag naar de nieuwe Iphone, de Iphone wordt steeds duurder, dit noem je:
A
kosteninflatie
B
bestedingsinflatie

Slide 13 - Quizvraag

De materialen voor die nieuwe BMW zijn erg duur, waardoor de prijzen stijgen, dit noem je:
A
kosteninflatie
B
bestedingsinflatie

Slide 14 - Quizvraag

Inflatie :
A
alle producten worden duurder, geld minder waard
B
alle producten worden goedkoper, geld wordt meer waard.

Slide 15 - Quizvraag

Maken:
Koopkracht en inflatie

Klaar? maak: Sparen en Lenen

Over 2 weken toets thema consumeren! 

Slide 16 - Tekstslide

Zijn er nog vragen?

Slide 17 - Open vraag