Schooltaalwoorden - 9

Woordenschat en Lezen
In deze LessonUp komen drie nieuwe woorden aan bod en één afkorting:

geconstrueerd: volgens een logische opbouw
interpreteren:    op een bepaalde manier opvatten
nagaan:                controleren
n.a.v.:                      naar aanleiding van
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat en Lezen
In deze LessonUp komen drie nieuwe woorden aan bod en één afkorting:

geconstrueerd: volgens een logische opbouw
interpreteren:    op een bepaalde manier opvatten
nagaan:                controleren
n.a.v.:                      naar aanleiding van

Slide 1 - Tekstslide

geconstrueerd
A
snel in elkaar gezet
B
volgens een logische opbouw
C
met een conclusie
D
diepgaand

Slide 2 - Quizvraag

interpreteren
A
op een bepaalde manier opvatten
B
innemen
C
omgaan met
D
handeling met een bepaald doel

Slide 3 - Quizvraag

nagaan
A
volgen
B
nadoen
C
controleren
D
later gaan

Slide 4 - Quizvraag

n.a.v.
A
na aankomst van
B
na afloop van
C
naar aanleiding van
D
naar aankondiging van

Slide 5 - Quizvraag

naar aanleiding van
A
te maken hebbend met iets wat eerder is gedaan/gebeurd
B
naar de leiding toe stappen
C
nadat de leiding iets heeft besloten
D
te maken hebbend met iets wat nog gaat gebeuren

Slide 6 - Quizvraag

‘[...] uw vacature van afwasser, in de Volkskrant, schrijf ik u deze brief’
Wat past tussen de haakjes?

Slide 7 - Open vraag

De arts zou de uitslag van de bloedtest [...], zodat hij mij uit kon leggen wat voor ziekte ik had.
Wat past tussen de haakjes?

Slide 8 - Open vraag

Het moderne gebouw is doordacht [...]. Het kan daardoor een stevige storm doorstaan.
Wat past tussen de haakjes?

Slide 9 - Open vraag

Ken je de volgende woorden toevallig nog?
noteren
constateren
elders
m.b.t.
m.a.w.

Slide 10 - Tekstslide

noteren
A
opschrijven
B
noten lezen
C
voeren
D
bevatten

Slide 11 - Quizvraag

constateren
A
herkennen
B
conclusie trekken
C
contact opnemen
D
vaststellen

Slide 12 - Quizvraag

elders
A
ouders
B
wereldwijd
C
ergens anders
D
rustiger

Slide 13 - Quizvraag

m.b.t.
A
met behoud tot
B
met betrekking tot
C
met bewerking tot
D
met bezinning tot

Slide 14 - Quizvraag

met betrekking tot
A
betekenis hebbend voor
B
afhangend van
C
te maken hebbend met
D
bemiddelend voor

Slide 15 - Quizvraag

m.a.w.
A
moeten allemaal werken
B
met andere woorden
C
meer andere wetenschappen
D
minder aftrek winst

Slide 16 - Quizvraag

met andere woorden
A
op een andere manier hetzelfde zeggen
B
op een andere manier hetzelfde schrijven
C
iets heel anders zeggen
D
iets heel anders schrijven

Slide 17 - Quizvraag

Tot de volgende keer!

Slide 18 - Tekstslide