De 1e naamval wordt gebruikt voor het onderwerp van de zin.
Onderwerp: Wie of wat doet er iets?
De 3e naamval wordt gebruikt voor het meewerkend voorwerp van de zin.
Meewerkend voorwerp: aan/voor wie / wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
De 4e naamval wordt gebruikt voor het lijdend voorwerp van de zin.
Lijdend voorwerp: Wie of wat + onderwerp
Voorbeeldzin: De man geeft de vrouw een bos bloemen