Maandag 17 mei

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Technologie.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare school

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Technologie.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Tekstslide

bewust
  • weten dat je op een bepaalde manier iets doet;
  • weten waarom je een bepaalde keuze hebt gemaakt;
  • ergens goed over nadenken en dan een beslissing nemen;
  • Zin: Ik ga volgend jaar naar een nieuwe school. Ik heb deze keuze bewust gemaakt.

Slide 2 - Tekstslide

correct
  • iets wat goed is;
  • is wat juist is;
  • als je geen fouten hebt gemaakt;
  • werkwoord: corrigeren (tegen iemand zeggen wat hij/zij niet goed heeft gemaakt en het goede antwoord geven.
  • Zin: Je hebt alle vragen van de toets correct gemaakt.

Slide 3 - Tekstslide

digitaal
  • als iets op de laptop of de mobiel staat en niet op papier;
  • alle apps die op je mobiel staan, zijn digitaal;
  • digitale informatie: informatie

  • zin: In deze tijd moet je bijna altijd alle formulieren digitaal invullen.

Slide 4 - Tekstslide

futuristisch
(bijvoeglijk naamwoord)
  • als iets eruit ziet alsof het uit de toekomst komt;
  • de toekomst: de tijd die nog moet komen;
  • Het Engelse woord Future betekent: de toekomst
  • Zin: Deze stad ziet er futuristisch uit!

Slide 5 - Tekstslide

de instructie
(zelfstandig naamwoord)
  • de woorden waarmee je vertelt hoe iemand iets moet doen;
  • de woorden waarmee je vertelt hoe iemand iets kan doen;
  • het werkwoord: instrueren (ik instrueer, ik instrueerde, ik heb geïnstrueerd);

  • Zin: De tandarts geeft een instructie hoe je je tanden goed moet schoon maken.

Slide 6 - Tekstslide

In welke zin wordt het goede voorbeeld gegeven van het woord:
bewust
A
Eerst doen, dan nadenken.
B
Eerst nadenken, dan doen.

Slide 7 - Quizvraag

Waar zie je een futuristische auto?
A
B
C
D

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent:
een instructie geven
A
het antwoord vertellen
B
iemand niet helpen
C
iemand helpen
D
vertellen hoe iemand iets moet doen

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent (in je eigen woorden, niet de woorden van de docent of Google gebruiken!):
digitaal

Slide 10 - Open vraag

Geef een voorbeeld van correct gedrag in de klas.

Slide 11 - Open vraag

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 12 - Tekstslide

Dat is .............! Je hebt alle vragen goed gemaakt.

Slide 13 - Open vraag

Ik ben mij ervan................dat ik niet altijd het goede voorbeeld geef.

Slide 14 - Open vraag

De docent geeft nooit een ............. over de rekensommen die we moeten maken.

Slide 15 - Open vraag

Als je geen internet hebt, hebt je tegenwoordig een probleem. Veel dingen kan je alleen maar............... regelen.

Slide 16 - Open vraag

Wat een ..............huis! Het huis lijkt wel uit uit het jaar 2080 te komen!

Slide 17 - Open vraag

Maak zinnen met de woorden. De regels:
- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen

De woorden: bewust, futuristisch, digitaal, correct, de instructie

Slide 18 - Open vraag