de grote woordsoortenquiz
1 / 18
Lesduur is: 120 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 7 - Quizvraag
Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 8 - Quizvraag
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 9 - Quizvraag
Wat zijn bijvoeglijk naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 10 - Quizvraag
De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
niet
D
leerling
Slide 11 - Quizvraag
De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de
Slide 12 - Quizvraag
De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme
Slide 13 - Quizvraag
De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het werkwoord?
Welk woord is het werkwoord?
A
snapt
B
de
C
leerling
D
slimme
Slide 14 - Quizvraag
De slimme leerling snapt de vraag.
Welk woord is de pv?
Welk woord is de pv?
A
slimme
B
snapt
C
vraag
D
De
Slide 15 - Quizvraag
Zij verstopte zich in de schuur.
Wat is het voorzetsel?
Wat is het voorzetsel?
A
verstopte
B
in
C
de
D
schuur
Slide 16 - Quizvraag
De buurman zette zijn fiets tegen het hek.
Wat is het voorzetsel?
Wat is het voorzetsel?
A
buurman
B
zette
C
tegen
D
het
Slide 17 - Quizvraag
De juf fietste voor de kinderen.
Wat is het voorzetsel?
Wat is het voorzetsel?
A
de
B
fietste
C
kinderen
D
voor
