In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Nederlands
Persoonsvorm
tegenwoordige tijd
Slide 1 - Tekstslide
Vormen tegenwoordige tijd:
Er zijn drie vormen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (PV TT):
1. Stam --> ik-vorm en je/jij na de pv
2. Stam + t --> jij, u, hij, zij, het
3. Hele werkwoord --> wij, jullie zij (mv)
Slide 2 - Tekstslide
1. De stam
Dat stuk van het werkwoord dat je in alle vormen terugvindt. De stam is: het hele werkwoord min -en.
werken --> werk --> ik werk
verhuizen --> verhuiz --> ik verhuis
lopen --> lop --> ik loop
Slide 3 - Tekstslide
2. Stam+t
Je gebruikt stam+t voor jij, u, hij, zij, het.
Jij werkt, u wordt, hij luistert, zij vindt, het gebeurt
Slide 4 - Tekstslide
3. Infinitief
Een infinitief eindigt op -en (werken) of -n (zijn en gaan). De meervoudsvormen van de tegenwoordige tijd zijn gelijk aan de infinitief: wij werken, jullie werken, zij werken.
Slide 5 - Tekstslide
Dus...
Er zijn drie vormen in de tegenwoordige tijd:
1. Stam --> ik-vorm, je/jij achter de pv
2. Stam + t --> jij, u, hij, zij, het
3. Infinitief --> wij, jullie zij (mv)
Slide 6 - Tekstslide
Hoe schrijf je het woord in de tegenwoordige tijd: Hij ..... (worden)
A
word
B
woord
C
wordt
D
word
Slide 7 - Quizvraag
Zij.... (vinden) hem niet zo aardig.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vin
Slide 8 - Quizvraag
Ik .... (branden) mijn vingers aan de oven.
A
brand
B
brandt
C
brant
D
brankt
Slide 9 - Quizvraag
Jij ... (reizen) elke ochtend met het openbaar vervoer.
A
reizt
B
reist
C
reizd
D
reisd
Slide 10 - Quizvraag
Fred ... (durven) niet van de hoge glijbaan.
A
durvt
B
durft
C
durvd
D
durfd
Slide 11 - Quizvraag
Stam + t
Gebruiken wij niet alleen voor jij, u, hij of zij maar ook voor enkelvoudige personen en dingen. Marina, het boek, oma.
Twijfel je of het een enkelvoudig persoon of ding is, vervang het dan door hij, zij of het.
Slide 12 - Tekstslide
Verander het werkwoord met lopen
Ik vind dat goed --> ik loop dat goed
Het bloedt erg --> het loopt erg
Brand je je hand? --> Loop je je hand?
Pas op, je brandt je hand --> Pas op, je loopt je hand
Slide 13 - Tekstslide
Uitzondering: Je of jij achter het werkwoord
Als je het woord je kan veranderen in jij dan komt er geen t achter de stam.
Jij loopt naar de winkel - Loop jij naar de winkel
Je rent naar huis - Ren je naar huis
Je moeder vindt dat niet goed - Jij moeder... Kan dus niet!
Slide 14 - Tekstslide
Gebiedende wijs
De gebiedende wijs informeel, dus tegen personen die je met je aanspreekt, schrijf je enkel met de stam van het werkwoord.