Woordenschat les 2: Hyperbool, understatement, eufemisme deel 1

Woordenschat les 2: Hyperbool, understatement, eufemisme deel 1
Welkom H3B
Volg het stappenplan, dan maken we er een fijne les van.
Stap 1: Telefoons in de telefoontas.
Stap 2: Pak je laptop, schrift, boek, leesboek.
Stap 3: Log in bij Lessonup.app code staat onderin en op het whiteboard.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat les 2: Hyperbool, understatement, eufemisme deel 1
Welkom H3B
Volg het stappenplan, dan maken we er een fijne les van.
Stap 1: Telefoons in de telefoontas.
Stap 2: Pak je laptop, schrift, boek, leesboek.
Stap 3: Log in bij Lessonup.app code staat onderin en op het whiteboard.

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je doen?
Leerdoel: Ik kan de stijlfiguren hyperbool, understatement en eufemisme herkennen, begrijpen en gebruiken.
Hoe bereik je dit doel?
  • Lezen
  • Uitleg fictieopdracht: recensie
  • Nakijken huiswerk
  • Uitleg: Hyperbool, understatement en eufemisme
  • Oefenen hyperbool, understatement en eufemisme
  • Huiswerk: : Woordenschat H2 deel 1: startopdracht, 1 en 2 

Slide 2 - Tekstslide

Lezen in je leesboek



Je gaat 10 minuten, in stilte, lezen in je leesboek.

Boek uit = bezig met de fictieopdracht.




timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg fictieopdracht: recensie
Recensie: een tekst waarin een boek, film, musical of voorstelling wordt besproken waarin de schrijver zijn mening verkondigt.
In de inleiding: 
Titel, schrijver, doelgroep boek, genre, uitgever, verkoopprijs.

Slide 4 - Tekstslide

Middenstuk recensie
Indruk van het verhaal: Waar gaat het over, hoofdpersoon + karaktereigenschappen, welke tijd, het probleem van de hoofdpersoon.

Plus- en minpunten bespreken met behulp van de beoordelingswoorden die gaan over: emotieve- realistische- en morele argumenten. Je kijkt dan naar: 
  • Schrijfstijl (lange zinnen, moeilijke woorden, bijvoeglijke naamwoorden, eenvoudig)
  • Thematiek: Wat is het thema? Spreekt het je aan of juist niet? Waarom?
  • Wat is de opbouw van het verhaal? Is het voorspelbaar of vind je het bijzonder? Waarom?
  • Hoe vernieuwend is het verhaal? Is het iets nieuws? Wat vind je daarvan?

Slide 5 - Tekstslide

Slot recensie
Conclusie geven waarin je de belangrijkste dingen nog een keer herhaalt. Ook geef je een beoordeling aan de hand van het aantal sterren op schaal van 1 t/m 5.

Verder:
  • Taalgebruik is op hoog niveau
  • Geen fouten in de spelling en werkwoordspelling.
  • Geen fouten in de zinsbouw.
  • Geen fouten in het gebruik van hoofdletters en leestekens.

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken huiswerk: opdr. 1
1 drieslag

2 climax
3 tegenstelling
4 herhaling
5 omgekeerde climax
6 opsomming
7 herhaling
8 tegenstelling  






Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 2
1 personificatie

2 vergelijking
3 herhaling
4 drieslag
5 climax
6 metafoor
7 drieslag
8 tegenstelling
 







Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 3
1 kwetsbaar: slecht beschermd                                      16 baseren: laten steunen

3 streeft naar: spant zich in voor                                     18 voorzieningen: middelen; faciliteiten
4 ecologische: natuurlijke                                                 19 kanttekeningen: kritische opmerkingen
9 intensief: vaak; veelvuldig                                              2 geïsoleerde: niet in verbinding staand met
10 verschaffen: bezorgen; geven                                   5 riskant: onveilig
12 populaties: volken; gemeenschappen                   6 blokkades: versperringen, hindernissen
13 is onomstreden: staat niet ter discussie
14 sceptisch: kritisch twijfelend
7 ecoducten: natuurbruggen, wildviaducten, ecopassages, dierenviaducten, wildwissels
8 effectief: nuttig











Slide 9 - Tekstslide

Vervolg
11 passage: overtocht
15 bestaansrecht: recht van bestaan
17 inteelt: voortplanting van onderling nauw verwante dieren
20 bevorderen: bijdragen aan, vergroten
Vraag 4:  - opsomming, verschillende mogelijkheden: bijvoorbeeld: de otter, het damhert en de woelmuis (al. 1); snelwegen, spoorwegen en diverse andere blokkades (al. 2); dassen, boommarters, hagedissen, slangen en muizen (al. 3);
- tegenstelling, verschillende mogelijkheden: bijvoorbeeld kleine ↔ grote (al. 1); riskant ↔ veilig (al. 2);
- climax: niet één, niet vijf, maar bijna tien miljoen euro (al. 4)
Vraag 5 Bijvoorbeeld: doorsneden (al. 2); steekproeven (al. 4); hangt een prijskaartje (al. 4)

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 4
1 a (grens)bewaker = douanebeambte

b (grens)lijn = lijn die de scheiding tussen twee gebieden aangeeft
c (grens)post = bemande grensovergang
d (grens)rechter = assistent van een scheidsrechter die zich aan de zijlijn bevindt
e boom(grens) = denkbeeldige lijn op een berg tot waar bomen voorkomen
f gemeente(grens) = denkbeeldige lijn tussen twee dorpen of steden
g onder(grens) = minimum
h taal(grens)= scheidingslijn tussen twee taalgebieden 














Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 5
1 misbruik: verkeerd gebruik

2 identificatieplicht: verplichting zich te kunnen identificeren, verplichting te bewijzen wie je zegt te zijn
3 biometrische: te maken hebbend met unieke lichaamskenmerken van personen
4 beoogde: bedoelde
5 gescand: afgetast; gemeten
6 ethisch: met betrekking tot goed en kwaad
7 datalekken: het wegvloeien van gegevens
8 futuristische: toekomstige
9 expert: deskundige
10 publieke: openbare; voor iedereen toegankelijke
 









Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 6

1 zijn grenzen verleggen: nieuwe normen stellen
2 onbegrensde mogelijkheden: onbeperkte, ruime vooruitzichten
3 over de grens kijken: ervaringen opdoen in het buitenland
4 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid: bijna zeker
5 een grensgeval zijn: iets tussen acceptabel en niet-acceptabel in zijn
 

Slide 13 - Tekstslide

Uitleg: Hyperbool, understatement, eufemisme
Hyperbool: Een overdrijving.
Voorbeeld: 'We hebben ons kapot gelachen.'
Understatement: Je zwakt iets af. Je zegt dat iets minder mooi, groot of belangrijk is dan het in werkelijkheid. Het is nogal zacht uitgedrukt.
Voorbeeld: 'Lieke Martens kan wel een aardig balletje trappen.'
Eufemisme: Je zegt iets zo dat het minder erg of hard overkomt.
Voorbeeld: 'Hij gaat creatief om met de waarheid.'

Slide 14 - Tekstslide

Welk stijlfiguur uit deze les is de volgende zin: 'Arjen kreeg een enorme kans, maar hij schoot de bal een kilometer naast.'

Slide 15 - Open vraag

Noteer het stijlfiguur: '‘Hier word ik niet echt vrolijk van’, zei meneer De Krom toen hij het proefwerk
teruggaf, waarvoor bijna de hele klas een dikke onvoldoende had.'

Slide 16 - Open vraag

Wat is het stijlfiguur in de volgende zin: ‘De prestaties laten enigszins te wensen over’.

Slide 17 - Open vraag

Aan de slag
Maken: blz. 58 +59 + 60: startopdracht, opdracht 1 t/m 3.
Leren: Woordenlijst H1 en H2 

Slide 18 - Tekstslide