De stam van de regelmatige werkwoorden op -re krijg je door -re weg te laten. Zet de uitgang achter de stam.
Répondre = antwoorden Je réponds= ik antwoord Tu réponds = jij antwoordt Il/elle/on répond = hij/zij antwoordt, men antwoordt Nous répondons = wij antwoorden Vous répondez= u antwoordt, jullie antwoorden Ils/elles répondent= zij antwoorden
Slide 28 - Tekstslide
Voltooid tijd= Passé composé
Let op! Het voltooid deelwoord (passé composé) van de werkwoorden op -re eindigt op een -u.
avoir + stam + u
Tu as entendu cela? = Heb je dat gehoord?
Il a rendu le livre? = Heeft hij het boek teruggegeven?
Slide 29 - Tekstslide
welk antwoord klopt?
A
Je répond à ta question
B
Je réponde à ta question
C
Je réponds à ta question
Slide 30 - Quizvraag
Welke zin klopt?
A
Vous vendrez la maison?
B
Vous vendez la maison?
C
Vous vendent la maison?
Slide 31 - Quizvraag
Zij hebben de wedstrijd verloren.
A
ils ont perdé le match
B
ils ont perdre le match
C
ils ont perdu le match
Slide 32 - Quizvraag
vertaal: Hij wacht (attendre)
Slide 33 - Open vraag
vertaal: zij antwoorden (répondre)
Slide 34 - Open vraag
Vertaal: Jij hebt teruggegeven (rendre)
Slide 35 - Open vraag
Les devoirs
Fais les exercices : 29, 30,31,32
Slide 36 - Tekstslide
les phrases- clés : G
Leerdoel":
Aan het eind van deze paragraaf kun je vertellen over je vriend (in)
Slide 37 - Tekstslide
Oefen met de vocabulaire thématique en voer het gesprek met je buurman of buurvrouw.