chapitre 1 ww-re

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Le programme d'aujourd'hui 
  • De regelmatige werkwoorden met "re" in de présent en de passé composé.
  • herhaling bijv.naamw.

Slide 2 - Tekstslide

leerdoelen
Grammaire et écrire:
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
- werkwoorden op -re gebruiken: goed vervoegen in de tegenwoordig tijd en de voltooid tijd.

Slide 3 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden op -re
Voorbeelden van werkwoorden op -re: 
vendre (verkopen), rendre (teruggeven), attendre (wachten), répondre (antwoorden), descendre (uitstappen), perdre (verliezen).

Slide 4 - Tekstslide

le présent = Tegenwoordig Tijd
De stam van de regelmatige werkwoorden op -re krijg je door -re weg te laten. Zet de uitgang achter de stam. 
Répondre = antwoorden
Je réponds = ik antwoord
Tu réponds = jij antwoordt
Il/elle/on répond = hij/zij antwoordt, men antwoordt
Nous répondons = wij antwoorden
Vous répondez = u antwoordt, jullie antwoorden
Ils/elles répondent = zij antwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid tijd= Passé composé 
Let op! Het voltooid deelwoord (passé composé) van de werkwoorden op -re eindigt op een -u.
  avoir + stam + u
Tu as entendu cela? = Heb je dat gehoord?
Il a rendu le livre? = Heeft hij het boek teruggegeven?

Slide 6 - Tekstslide

Hoe maak je de présent van het werkwoord "répondre"? Schrijf alle stappen én de uitgang op

Slide 7 - Open vraag

Hoe maak je de passé composé van het werkwoord "répondre"? Schrijf alle hulpwerkwoorden én de uitgang op

Slide 8 - Open vraag

welk antwoord klopt?
A
Je répond à ta question
B
Je réponde à ta question
C
Je réponds à ta question

Slide 9 - Quizvraag

Welke zin klopt?
A
Vous vendrez la maison?
B
Vous vendez la maison?
C
Vous vendent la maison?

Slide 10 - Quizvraag

Zij hebben de wedstrijd verloren.
A
ils ont perdé le match
B
ils ont perdre le match
C
ils ont perdu le match

Slide 11 - Quizvraag

vertaal:
Hij wacht (attendre)

Slide 12 - Open vraag

vertaal:
zij antwoorden (répondre)

Slide 13 - Open vraag

Vertaal:
Jij hebt teruggegeven (rendre)

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(français) Tu connais Gims? C'est un .........chanteur .......

A
un chanteur français
B
un français chanteur

Slide 19 - Quizvraag

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(noirs) Il a les ...............cheveux ...............

A
Les noirs cheveux
B
les cheveux noirs

Slide 20 - Quizvraag

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(belles) Il dit souvent des ............choses(v) .................
A
des belles choses
B
des choses belles

Slide 21 - Quizvraag

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(premier) Il a sorti son ............. album.................
A
son album premier
B
son premier album

Slide 22 - Quizvraag

Geef de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord . Schrijf de hele zin.

(grote broers ) J'ai deux .......................

Slide 23 - Open vraag

Traduis/ vertaal . Denk aan de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord

(een nieuwe vriendin) Il a ................................

Slide 24 - Open vraag

Traduis / vertaa: denk aan de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord

( bruine haren) J'ai les ...................... cheveux ..........

Slide 25 - Open vraag

Mets les mots dans le bon ordre :
semaine-vu- vidéo- j'ai - dernière- amusante-la

Slide 26 - Open vraag

Mets les mots dans le bon ordre :
publie- semaine- incroyables- Cyprien- vidéos- chaque- des

Slide 27 - Open vraag

vocabulaire
1. La musique: chanteur, chanter, studio, instruments , musicien, voix, vidéos Youtube, ryhthme...etc
2. Réseaux sociaux: facebook, échanger, message, les photos, publier,  je suis, partager...etc

Slide 28 - Tekstslide

Les exercices à faire
-

Slide 29 - Tekstslide

Traduis/ vertaal:
1. chez des amis
2. je la connais

Slide 30 - Open vraag

traduis / vertaal:
1. de beste vriendin
2. tv kijken
3. kletsen

Slide 31 - Open vraag

Traduis: 1. wat is de wificode?
2. post je veel fotos?

Slide 32 - Open vraag