Nachhilfe Stunde 2

Schule
1 / 28
volgende
Slide 1: Woordweb
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Schule

Slide 1 - Woordweb

Programm:
1. Bezittelijk vs. persoonlijke voornaamwoorden
2. Ontleden (onderwerp & lijdend voorwerp)
3. Sätze schreiben
4. Eine Frage formulieren

Slide 2 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoorden 
vs.
Persoonlijke voornaamwoorden (1. Fall)

Slide 3 - Tekstslide

Übersetze: wij

Slide 4 - Open vraag

Übersetze: onze

Slide 5 - Open vraag

Übersetze: haar

Slide 6 - Open vraag

Übersetze:
jullie zijn
jullie rekenmachine

Slide 7 - Open vraag

Übersetze: uw

Slide 8 - Open vraag

Übersetze: zij (pl.)

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Ontleden
Woorden in een zin hebben een bepaalde functie. Zijn zij een persoon die actief handelt of is het juist een zaak/persoon die iets ondergaat?
We gaan in de volgende slides oefenen met ontleden.
We zoeken in de zin naar het onderwerp of het lijdend voorwerp.

Slide 15 - Tekstslide

Onderwerp = 1. Fall = Nominativ
Der Lehrer kauft ein Buch.
onderwerp = der Lehrer. Hij is degene die actief de handeling uitvoert.
Ook kan je de welbekende vraag stellen: Wie/wat + gezegde?
Wie koopt? = Der Lehrer

Slide 16 - Tekstslide

Lijdend voorwerp= 4. Fall = Akkusativ
Der Lehrer kauft ein Buch.
lijdend voorwerp = ein Buch. Het boek wordt gekocht en is passief. Het ondergaat de handeling. Lijdt eronder.
Ook kan je de welbekende vraag stellen: Wie/wat + onderwerp + gezegde?
Wie/wat koopt de leraar? = ein Buch

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in deze zin?
Die Schüler machen ihre Hausaufgaben.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Die Schüler machen ihre Hausaufgaben.

Slide 19 - Open vraag

Noteer het ow + lv in deze zin:
Unsere Großmutter gibt ein Geschenk.

Slide 20 - Open vraag

Nu brengen we het ontleden, de ein-Gruppe en de persoonlijk voornaamwoorden samen.
Vertaal de volgende zinnetjes.

Slide 21 - Tekstslide

Hebben jullie zijn boeken?

Slide 22 - Open vraag

Ich sehe ... (hem).

Slide 23 - Open vraag

Zulke leraressen onthouden onze pauze nooit (nie).

Slide 24 - Open vraag

Sie gibt ... (jullie) eine Strafe.

Slide 25 - Open vraag

Dit kind krijgt (bekommen) 's middags zijn rapport.

Slide 26 - Open vraag

morgen - doorgaan - jullie - ?
Macht
Weitermacht
euer
ihr
Machen
morgen
weiter
?

Slide 27 - Sleepvraag

FRAGEN FORMULIEREN
WOORDVOLGORDE HETZELFDE ALS IN NL!
verdergaan - morgen - jullie?
Stap 1 VERTALEN: weitermachen - morgen - ihr?
Stap 2 ZIN IN NL: Gaan - jullie - morgen - verder - ?
Stap 3 ZIN IN DE: Macht - ihr - morgen - weiter - ?


Slide 28 - Tekstslide