4.2 Welzijn

H 4 ongelijkheid
Welkom!

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H 4 ongelijkheid
Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Prijs: €7,60

Slide 2 - Tekstslide

Wat doen we vandaag
  • herhalen
  • welzijn en welvaart
  • HDI (Human development index)
  • Big Mac index
  • opdrachten maken. 

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet hoe je het welzijn van een land meet.
  • Je begrijpt dat welzijn meer zegt over levensomstandigheden in een land dan welvaart.
  • Je begrijpt het verschil tussen de informele sector en de formele sector.

Slide 4 - Tekstslide

Welvaart en welzijn
Welvaart: Gaat om geld / inkomen.
  • Landen met een hoog BBP hebben een hoge welvaart, landen met een laag BBP hebben een lage welvaart.

  • Welzijn: Hoe gezond en gelukkig je bent.
  • Welvaart  en welzijn hangen vaak  samen!
  • Een hoge welvaart betekent meer inkomen voor basisbehoeften.

Slide 5 - Tekstslide

Human Development Index (HDI) 
Welzijn -> Levensomstandigheden meten we met HDI.
  1. Levensverwachting
  2. Alfabetiseringsgraad
  3. Koopkracht
Hoe staat Nederland ervoor? Hoe hoog staan ze op deze lijst?
Kijk naar verschillende landen en kijk naar de levensverwachting en de alfabetiseringsgraad. Wat valt op?

Slide 6 - Tekstslide

1. Levensverwachting
We worden steeds ouder door:
  • gezondheidszorg
  • voeding
  • hygiëne
  • schoon drinkwater

 

Slide 7 - Tekstslide

Levensverwachting

Slide 8 - Tekstslide

2. alfabetiseringsgraad
Hoeveel mensen ouder dan 15 jaar die kunnen lezen en schrijven.
 

Slide 9 - Tekstslide

3. Koopkracht
  • In arme landen hebben mensen minder te besteden, máár het leven is er ook goedkoper. 
  • Wat kan je kopen voor 1 dollar?
  • De koopkracht is hoger in een arm land. Je kan meer kopen voor 1 dollar.

Slide 10 - Tekstslide

Koopkracht
Hoeveel je kunt kopen voor 1 euro is je koopkracht. 

Hoe hoger die is, hoe meer je kunt kopen voor 1 euro.

Rijke landen hebben dus een lage koopkracht.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

De Big Mac index
De Big Mac index geeft alle prijzen van Big Macs over veel landen. 

Hoe duurder een Big Mac is in een land, hoe duurder vaak alle producten zijn in een land. 

Kijk maar eens naar het verschil tussen Zwitersland en India .

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
Lezen: §4.2 (Formele en informele sector)
Maken: §4.2 opdrachten 1-2-3-4-5-6

deze les af :)
niet af = huiswerk

Slide 14 - Tekstslide

H4 arm en rijk

Slide 15 - Tekstslide

Wat doen we vandaag
  • Herhalen
  • Formele sector - Informele sector
  • opdrachten maken.

Toets gaat over §4.1 t/m §4.3

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet hoe je het welzijn van een land meet.
  • Je begrijpt dat welzijn meer zegt over levensomstandigheden in een land dan welvaart.
  • Je begrijpt het verschil tussen de informele sector en de formele sector.

Slide 17 - Tekstslide

Welzijn en Welvaart?

Slide 18 - Tekstslide

Primaire sector (Landbouw)
Primaire sector = Werk waarbij producten regelrecht uit de natuur worden gehaald.

Denk aan:
  • Akkerbouw
  • Veeteelt
  • Tuinbouw

Slide 19 - Tekstslide

Secundaire sector
Secundaire sector: Producten uit de primaire sector worden hier bewerkt tot een eindproduct.

( ook wel de 2e sector genoemd)

Slide 20 - Tekstslide

Tertiaire sector
Tertiaire sector: In de tertiaire sector, of dienstensector, worden de goederen uit de primaire en secundaire sector gebruikt en verkocht

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht:
Schrijf voor elke sector minimaal 3 baantjes op:

- Primair
- Secundair
- Tertiair

Slide 22 - Tekstslide

Formele sector:
Het officiële deel van de economie. 
Informele sector:
Het niet-officiële deel van de economie, ook wel scharreleconomie genoemd.
De opbrengst van de informele sector wordt NIET meegerekend in het bbp/hoofd. Hierdoor is het bbp/hoofd veel lager in arme landen waar de informele sector een grote rol speelt.

Slide 23 - Tekstslide

Kenmerken formele sector:
1.
2.
3.
4.


Kenmerken informele sector:
1.
2.
3.
4.


Slide 24 - Tekstslide

Kenmerken formele sector:
  • telt mee voor het BBP
  • belasting betalen
  • vast inkomen
  • wel uitkering bij ziekte

Kenmerken informele sector:
  • niets officieel genoteerd
  • geen belasting betalen
  • wisselende inkomsten
  • geen uitkering bij ziekte

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Aan de slag
  • Maken opdracht 1,2,3 en 6
  • Klaar? Maak opdracht 5

Tip: lees eerst §4.2

Slide 27 - Tekstslide