Wat: Je praat met een klasgenoot over de vakantie.
Hoe: Je doet het in een tweetal. De een stelt vragen, de ander geeft antwoord. Na drie minuten ruilen jullie.
Daarna vertel jij kort (1 minuut) in het Nederlands wat de antwoorden van jouw klasgenoot waren.
Hulp: Je mag het papier gebruiken, daar staan voorbeelden op.
Tijd: 3 + 3 = 6 minuten, daarna de antwoorden vertellen.
Je praat samen over de vakantie, je oefent met het spreken.