Planning, start boekjes, futur proche/simple (21 mai)

Mardi 21 mai 2024
Le programme pour aujourd'hui :

1/ Jij weet wat wij komende periode gaan doen
2/ Lire óf start Unité 4 ?
3/ futur proche/simple



1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Mardi 21 mai 2024
Le programme pour aujourd'hui :

1/ Jij weet wat wij komende periode gaan doen
2/ Lire óf start Unité 4 ?
3/ futur proche/simple



Slide 1 - Tekstslide

Objectif numéro 1 (1/2)
Jij weet wat we de komende periode gaan doen.
1/ SO - apprendre 1, 2,4, 6 + futur (simple + proche) = 3 juni
2/ leesboekje + opdrachten = cijfer
3/ leestoets (toetsweek)

Tussendoor:

Slide 2 - Tekstslide

Objectif numéro 1 (2/2)
Jij weet wat we de komende periode gaan doen.
4/ inhalers



Slide 3 - Tekstslide

Objectif numéro 2
Ik ken een aantal signaalwoorden die belangrijk zijn bij het lezen van een Franse tekst (of boek)

Slide 4 - Tekstslide

Oh oui... j'aime lire!

Slide 5 - Tekstslide

Blogueuse et Youtubeuse Jeannot
zegt dat lezen zo 
simpel nog niet is...
Regarde!

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Wat zijn signaalwoorden/les connecteurs ?

Slide 8 - Woordweb

Important! Signaalwoorden!
Handig om die te kennen, want ze geven structuur aan de tekst. De antwoorden op vragen over de tekst staan vaak in de buurt van de signaalwoorden (zie de vorige vraag...). 
Ze kunnen een reden aangeven, of een tegenstelling, een voorbeeld, een opsomming, een doel etc. 
We gaan ermee oefenen in de volgende dia.

Slide 9 - Tekstslide

parce que
mais
enfin
par exemple
si
par contre
donc
ensuite
bref
en plus
daarentegen
dus
bovendien
omdat
kortom
vervolgens
uiteindelijk
bijvoorbeeld
maar
als

Slide 10 - Sleepvraag




Zoek de signaalwoorden in deze tekst.

Slide 11 - Tekstslide

Wat zijn de signaalwoorden
in dit tekstje?

Slide 12 - Open vraag

Objectif numéro 3
Tu lis le premier chapitre de ton livre que tu as choisi.
Prêt?
Fais les questions (demande ton prof!)

Slide 13 - Tekstslide

Zinnen maken + interview vragen
Cet après-midi, je vais aller à la piscine avec mes amis.
Nous allons nager. Sauf Pierre, il va jouer au foot.
Ce soir, on va sortir ensemble en ville.






 


 
In welke tijd staat dit tekstje geschreven ?

Slide 14 - Tekstslide

Objectif numéro 4
le futur proche

Slide 15 - Tekstslide

Le futur proche

Slide 16 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van deze les kun je de futur proche toepassen.

Slide 17 - Tekstslide

Futur simple

De futur simple is de toekomende tijd.


Je gebruikt de futur simple om uit te drukken dat dingen zullen gebeuren.

In het Nederlands vertaal je de futur simple met een vorm van het hulpww 'zullen'+ infinitief

Slide 18 - Tekstslide

Futur proche
Wat is de futur proche? 
Een tijd waarmee je aangeeft dat er iets binnenkort gaat gebeuren (morgen, over een uur, over 5 minuten)
Welk werkwoord heb je nodig om de futur proche te maken?



Slide 19 - Tekstslide

Le futur proche

Slide 20 - Tekstslide

futur proche

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

De futur proche betekent de nabije toekomst in het Nederlands.
Hoe vorm je de 'futur proche'?
A
een vorm van gaan (aller) + hele werkwoord
B
Hele werkwoord + uitgangen (ai,as,a,ons,ez,ont)

Slide 23 - Quizvraag

De futur proche is de..
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
nabije toekomende tijd
D
voltooid tegenwoordige tijd

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een futur proche?
A
Je donnerai
B
Je donnerais
C
Je vais donner
D
J’ai donné

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een futur proche?
A
Nous chantons
B
Nous chanterions
C
Nous avons chanter
D
Nous allons chanter

Slide 26 - Quizvraag

Zinnen maken + interview vragen


Au travail !

= 3 x exercice futur proche

Ik loop langs voor extra uitleg.

Prêt? Leren Apprendre 1 + 2 + 4   Unité 4, pg. 36/37
 Volgende les = oefening







 


 
timer
15:00

Slide 27 - Tekstslide

Zinnen maken + interview vragen


Les devoirs

1/ apprendre : 1,2,4 Unité 4
2/ faire : exercice 10 + 12 = Écouter 4.4 (online)







 


 

Slide 28 - Tekstslide

Le futur simple
J'utiliserai le futur simple!

Slide 29 - Tekstslide

Le futur simple

Slide 30 - Tekstslide

Futur simple - tokomende tijd
- beschrijft de gebeurtenis in de toekomst
- in NL gebruik je hulpwerkwoord ZULLEN maar er is geen ww. zullen in frans
- in frans is andere uitgang achter het woord wordt geplaatst
- voor regelmatige vorm is: HELE WERKWOORD + UITGANG

Slide 31 - Tekstslide

Futur simple
Hele ww
Uitgang
Futur simple
Je
manger
-ai
Je mangerai
Tu
manger
-as
Tu mangeras
Il / Elle / On
manger
-a
Il mangera
Nous
manger
-ons 
Nous mangerons
Vous
manger
-ez
Vous mangerez
Ils / Elles
manger
-ont
Ils mangeront

Slide 32 - Tekstslide

hoe maak je de futur simple?
A
stam + uitgangen -ais - ais etc.
B
infinitif + uitgangen -ais -ais etc
C
stam + uitgangen -ai -as etc.
D
infinitif + uitgangen -ai -as etc.

Slide 33 - Quizvraag

Wat zijn de uitgangen van de futur simple?
A
ais/ais/ait/ions/iez/ aient
B
ai/as/a/ons/ez/ont
C
ai/as/a/ions/iez/aient
D
ais/ais/ait/ons/ez/ont

Slide 34 - Quizvraag

Le futur simple
Onregelmatige werkwoorden hebben een onregelmatige futur simple. De stam van de futur simple moet je dus uit je hoofd leren.

Slide 35 - Tekstslide

Onregelmatige ww.
être
je serai, tu seras .... 
avoir
j'aurai, tu auras ...., ils auront, ...
faire
je ferai, tu feras, ..., nous ferons, ..... 
aller
j'irai, tu iras, Il ira, .... vous irez, ..... 
pouvoir
je pourrai, ...
vouloir
je voudrai, tu voudras, .... 
venir
je viendrai, tu viendras, ....
devoir
je devrai, .... nous devrons, vous devrez, .... ils devront, .... 

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video

Futur simple
A
Tu seras à la maison
B
Tu serais à la maison
C
Tu es à la maison
D
Tu a été à la maison

Slide 38 - Quizvraag

futur simple:
hij zal zijn
A
il sera
B
il aura
C
il ira
D
il voudra

Slide 39 - Quizvraag

Futur simple:
ik zal kunnen
A
Je voudrai
B
j'irai
C
je pourrai
D
je ferai

Slide 40 - Quizvraag

Futur simple = toekomende tijd

ik zal werken
jij zal fietsen
hij zal lopen
wij zullen eten
zij zullen kopen

Slide 41 - Tekstslide

De futur simple maak je door de uitgangen van avoir achter het hele werkwoord te plaatsen.


je partirai

tu partiras

il partira

nous partirons

vous partirez

ils partiront

Slide 42 - Tekstslide

Ik zal spreken
Hij zal eten
On partira
Jullie zullen uitgaan
Zij zullen vinden
Je parlerai
Il mangera
Wij zullen vertrekken
Vous sortirez
Ils trouveront

Slide 43 - Sleepvraag

Futur simple
Choisir: vous

Slide 44 - Open vraag

futur simple
perdre: tu

Slide 45 - Open vraag

on (dormir - futur simple)

Slide 46 - Open vraag

Gebruik de futur simple
elle [hésiter]

Slide 47 - Open vraag

Gebruik de futur simple
nous [marcher]

Slide 48 - Open vraag