A4 formuleren verwijsfouten

Verwijsfouten
Voorbereiding:
Pak vast je schrift en pen, zodat we meteen kunnen beginnen.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Verwijsfouten
Voorbereiding:
Pak vast je schrift en pen, zodat we meteen kunnen beginnen.

Slide 1 - Tekstslide

1. Geef aan waar het woord 'wat' naar verwijst.
2. Geef ook de betekenis.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, wat wij erg leuk vonden.

Slide 2 - Open vraag

1. Geef aan waar het woord 'dat' naar verwijst.
2. Geef ook de betekenis.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, dat wij erg leuk vonden.

Slide 3 - Open vraag

LESDOELEN
  • Verwijswoorden kunnen gebruiken die bij het antecedent passen
  • De regels kennen voor het gebruik van de juiste verwijswoorden 
  • Onjuiste en onduidelijke verwijzingen kunnen herkennen en verbeteren

Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden: onjuist


Verwijswoorden zijn woorden die terugwijzen naar een eerder genoemd woord. Dat woord heet het antecedent.

Slide 5 - Tekstslide

1. hij, zij (ze), of het; hem of haar; zijn of haar 
  1. Onzijdige woorden: het en zijn
  • het-woorden
  • landen, steden en clubs
  • verkleinwoorden (let op: geslacht gaat altijd voor)

Slide 6 - Tekstslide

1. hij, zij (ze), of het; hem of haar; zijn of haar 
2. Mannelijke woorden: hij, hem en zijn
  • de-woorden (bij twijfel: raadpleeg woordenboek :m)

Slide 7 - Tekstslide

1. hij, zij (ze), of het; hem of haar; zijn of haar 
3. vrouwelijke woorden: zij, ze en haar
  • vrouwelijke personen en dieren
  • woorden met bepaalde uitgangen (-teit, -heid, -ing, -theek, enz.)

Slide 8 - Tekstslide

2. die of dat; deze of dit
  1. Die en deze verwijzen naar de-woorden
  • Die jongen/deze jongen
  1. Dat en dit verwijzen naar het-woorden
  • Dat meisje/dit meisje

Slide 9 - Tekstslide

Hen of hun
  1. Hen
  • als het een lijdend voorwerp is
  • na een voorzetsel
  1. Hun 
  • als het meewerkend voorwerp is en er geen voorzetsel voor staat
  • Gebruik het nooit als onderwerp

Slide 10 - Tekstslide

Dat of wat
  1. Dat verwijst naar
  •  een het-woord (het meisje dat daar loopt)

Slide 11 - Tekstslide

Dat of wat
2. Wat verwijst naar:
  • een overtreffende trap (Het mooiste wat ik heb gezien ...)
  • een onbepaald voornaamwoord ( Alles wat we gedaan hebben...)
  • een hele zin (Ik moest alles alleen afwassen, wat ik heel vervelend vond)

Slide 12 - Tekstslide

Wie of waar
Wie bij personen (voorzetsel + wie)
  • De man op wie ik wacht.

Waar bij zaken  (waar + voorzetsel)
  • De brief waarop ik wacht.

Slide 13 - Tekstslide

Verwijswoorden onduidelijk
Verwijswoorden die terugwijzen naar iets wat helemaal niet in de tekst staat.

Natuurlijk is natuurbescherming blij met wildviaducten, omdat ze dan gemakkelijk van de ene kant van de snelweg naar de andere kant kunnen komen.    

Slide 14 - Tekstslide

Verwijswoorden: onduidelijk
Soms is het niet duidelijk naar welk antecedent bedoeld wordt.

Karianne zei tegen Daniëlle dat ze haar blonde haren voor de presentatie bruin moest laten verven, omdat dat intelligenter stond.     

Slide 15 - Tekstslide

Quizzzz

Slide 16 - Tekstslide

Na de omwenteling kon de Libische bevolking eindelijk middels verkiezingen ... stem laten horen.
A
zijn
B
haar
C
het
D
zij

Slide 17 - Quizvraag

Van de directie mocht Niels het t-shirt ... de tekst 'I'm the devil' stond, op school niet meer dragen.
A
op wie
B
waaraan
C
waar
D
waarop

Slide 18 - Quizvraag

Zo'n groot bedrijf zal voor ... werknemers toch wel een goede afvloeiingsregeling hebben; of heeft ... nooit over dat soort voorzieningen nagedacht?
A
haar, zij
B
hen, hij
C
zijn, het
D
zijn, zij

Slide 19 - Quizvraag

Misschien moet je maar aan ... vragen of ... je na het feest naar het station kunnen brengen.
A
hun, hun
B
hun, ze
C
hen, ze
D
hen, hen

Slide 20 - Quizvraag

Een voorzitter over ... zoveel mensen klagen, kan beter opstappen en zijn positie ter beschikking stellen.
A
wat
B
die
C
wie
D
dat

Slide 21 - Quizvraag

Onze bibliotheek gaat al ... leden voorzien van een chipkaart, waarmee ze maandelijks tien uur gratis kunnen internetten.
A
haar
B
zijn
C
hem
D
het

Slide 22 - Quizvraag

Vroeg of laat zal een van ... met de waarheid voor de dag moeten komen.
A
hun
B
hen
C
ze
D
zij

Slide 23 - Quizvraag

Toen ... hem om een extra verlofdag vroegen, zei de rector tegen ... dat hij daar geen mogelijkheden voor zag.
A
hun, hun
B
zij, hen
C
zij, zij
D
zij, hun

Slide 24 - Quizvraag

In dat huis zouden we nog wel willen wonen, maar... hier vinden we afzichtelijk.
A
dat
B
wat
C
dit
D
die

Slide 25 - Quizvraag

Friesland heeft ... grote meren, Emmeloord ... Poldertoren en deze Noord-Hollands vesting heeft ... zeventiende-eeuwse verdedigingswerken om toeristen aan te trekken.
A
zijn, zijn, zijn
B
haar, haar, zijn
C
haar, hem, het
D
zijn, zijn, haar

Slide 26 - Quizvraag

Het oude handschrift... daar tentoongesteld is, beschrijft het verhaal van ridder Walewijn en het zwevende schaakbord.
A
dat
B
die
C
wat
D
wie

Slide 27 - Quizvraag

Elise heeft de jongen ... ze prachtige cd's cadeau kreeg, hartelijk bedankt.
A
waaraan
B
aan wie
C
van wie
D
wie

Slide 28 - Quizvraag

Heb je het gereedschap ... je het toilet gerepareerd hebt, bij de GAMMA gekocht of bij de Praxis?
A
waarmee
B
waar
C
waaraan
D
wat

Slide 29 - Quizvraag

Heeft de arts ... niet verteld dat ... in de tropen veel risico lopen op besmettelijke ziekten?
A
hen , ze
B
hun, hun
C
hen, hun
D
hun, ze

Slide 30 - Quizvraag

Als ze de kans kreeg, las Meline stiekem alle sms'jes ... haar vriend antwoord had gegeven.
A
waarop
B
waaraan
C
aan wie
D
waar

Slide 31 - Quizvraag