Week 16 - taalverzorging/column

Zinsontleding
Ontleed de volgende zin:

De meisjes gaan in de meivakantie kleren en sieraden kopen.

Noteer de persoonsvorm (PV), het onderwerp (OW), werkwoordelijk gezegde (WG) en lijdend voorwerp (LV).

Leg bij elke stap uit hoe je tot dat antwoord bent gekomen.
timer
1:00
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Zinsontleding
Ontleed de volgende zin:

De meisjes gaan in de meivakantie kleren en sieraden kopen.

Noteer de persoonsvorm (PV), het onderwerp (OW), werkwoordelijk gezegde (WG) en lijdend voorwerp (LV).

Leg bij elke stap uit hoe je tot dat antwoord bent gekomen.
timer
1:00

Slide 1 - Tekstslide

Zelfstandige opdracht
Schrijf een korte tekst van minimaal 8 regels over een onderwerp naar keuze. 

Vind je dat lastig? Je bent naar de Efteling geweest en je vertelt hierover.

Let op: 
- Gebruik alleen maar doe-zinnen 
- Zorg ervoor dat er een paar zinnen zijn met een lijdend voorwerp (LV)

timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Duo-opdracht
Ruil van tekst met je buur.

Ga de zinnen ontleden: persoonsvorm (PV), onderwerp (OW), werkwoordelijk gezegde (WG) en mogelijk lijdend voorwerp (LV)

Ruil daarna weer terug en bespreek de antwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
- Ik kan de pv, ow, wwg en lv benoemen in een zin.
- Ik kan (lastige) werkwoorden op de juiste manier schrijven.
- Ik kan Engelse werkwoorden op de juiste manier schrijven.
- Ik kan uitleggen hoe een column is opgebouwd.
- Ik kan de inleiding van een column schrijven.
- Ik kan het slot van een column schrijven.
- Ik kan creatieve elementen toevoegen aan mijn column, zoals humor, ironie, of persoonlijke anekdotes.
- Ik kan foutloos schrijven.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een column?
Zoek op Google uit wat een column is.





Noteer in je eigen woorden in één regel wat het is.
Kan je een voorbeeld vinden? 

Slide 5 - Tekstslide

Column
Een column is een kort, persoonlijk stukje tekst waarin de schrijver zijn of haar mening, visie of ervaring deelt over een bepaald onderwerp. 

Het is vaak te vinden in kranten, tijdschriften of op websites en heeft meestal een informeel karakter.

Slide 6 - Tekstslide

Kenmerken
- Subjectief: de mening/visie van de schrijver komt duidelijk naar voren
- Persoonlijkheid: de toon heeft een persoonlijke stijl, inclusief humor, ironie en persoonlijke anekdotes
- Actueel onderwerp
- Opiniërend: de schrijver geeft zijn of haar mening of standpunt over het onderwerp, vaak met argumenten om dit te ondersteunen

Slide 7 - Tekstslide

Opbouw
- Inleiding: pakkende vraag, leuke anekdote, prikkelende uitspraak over het onderwerp
 
- Middenstuk: schrijver deelt zijn mening aan de hand van ervaringen, feiten, observaties

- Slot: samenvatting van de belangrijkste punten en aanzetten tot actie/nadenken


Slide 8 - Tekstslide

Opdracht
We lezen gezamenlijk de volgende column: https://www.nieuwwij.nl/actueel/column-sara-kroos-respect-man-m-v/

Tijdens het lezen bedenk je waar het over gaat. Wat is het doel van de schrijver (=de boodschap)?

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht
-Noteer minimaal 2 tops voor de schrijver
-Noteer mogelijk een tip 

Baseer je antwoord op je aantekeningen over de opbouw van de column.

https://www.nieuwwij.nl/actueel/column-sara-kroos-respect-man-m-v/
 

Klaar? Ga online oefenen met verwijswoorden of zinsontleding.

Slide 10 - Tekstslide

Max Verstappen heeft dit weekend niet ..... (racen).

Slide 11 - Open vraag

Voor de vakantie ..... (downloaden) hij muziek op zijn mobiel.

Slide 12 - Open vraag

Hij is heel erg ...... (stressen) voor de toets.

Slide 13 - Open vraag

De leerling ..... (googelen) naar het juiste antwoord op internet.

Slide 14 - Open vraag

De handdoek ... daar hangt, is vies.
A
die
B
deze
C
dat
D
dit

Slide 15 - Quizvraag

Het oud papier ... maandag wordt opgehaald, stond er eigenlijk al een maand.
A
die
B
deze
C
dat
D
dit

Slide 16 - Quizvraag

De moeder van het meisje die daar staat, is heel aardig.

Wie is aardig? Dus: naar wie verwijst die?
A
De moeder
B
Het meisje

Slide 17 - Quizvraag

De buurjongen is de broer van het meisje dat bij mij in de klas zit.

Naar wie verwijst dat? Hoe wee je dat?
A
de buurjongen
B
de broer
C
het meisje
D
mij

Slide 18 - Quizvraag

Column
Een column is een kort, persoonlijk stukje tekst waarin de schrijver zijn of haar mening, visie of ervaring deelt over een bepaald onderwerp. 

Het is vaak te vinden in kranten, tijdschriften of op websites en heeft meestal een informeel karakter.

Slide 19 - Tekstslide

Kenmerken
- Subjectief: de mening/visie van de schrijver komt duidelijk naar voren
- Persoonlijkheid: de toon heeft een persoonlijke stijl, inclusief humor, ironie en persoonlijke anekdotes
- Actueel onderwerp
- Opiniërend: de schrijver geeft zijn of haar mening of standpunt over het onderwerp, vaak met argumenten om dit te ondersteunen

Slide 20 - Tekstslide

Opbouw
- Inleiding: pakkende vraag, leuke anekdote, prikkelende uitspraak over het onderwerp
 
- Middenstuk: schrijver deelt zijn mening aan de hand van ervaringen, feiten, observaties

- Slot: samenvatting van de belangrijkste punten en aanzetten tot actie/nadenken


Slide 21 - Tekstslide

Column: opdracht
We lezen gezamenlijk een column van de burgemeester over fatbikes. 


Slide 22 - Tekstslide

Column: opdracht
1. Welke kenmerken van een column herken je hierin terug? Leg je antwoord uit in een hele zin.

2. Wat doet de schrijver goed in de inleiding en in het middenstuk? Noteer 2 tops.

3. Je ziet het goed, deze column heeft een inleiding en een middenstuk. Het slot ontbreekt. Deze ga jij nu schrijven. Gebruik hiervoor minimaal 50 woorden.
Tip: wat moet er in het slot staan? Wat is het doel van het slot?

Aan het einde van de les is deze opdracht af en heb je geoefend met moeilijke werkwoorden (in je online werkboek hoofdstuk 1 tot en met 6 werkwoordspelling)

Slide 23 - Tekstslide

Jij ..... (vinden) hem niet aardig.

Slide 24 - Open vraag

...... (vinden) jij hem niet aardig?

Slide 25 - Open vraag

De boom bij ons in de tuin ..... (branden) vorige week helemaal.

Slide 26 - Open vraag

Dat is vorige week bij ons ...... (gebeuren).

Slide 27 - Open vraag

Het duurste ..... hij ooit heeft gekocht, is een Rolex.
A
wat
B
dat

Slide 28 - Quizvraag

De mensen .... ik ben, ken ik van de volleybal.
A
waarmee
B
met wie

Slide 29 - Quizvraag

De wedstrijd, ..... ik dacht dat hij zou worden afgelast, gaat toch door.

Slide 30 - Open vraag

Het dochtertje van de buurvrouw dat jarig is, krijgt van mij een cadeau.

Wie is er jarig? Dus: naar wie verwijst dat?
A
het dochtertje
B
de buurvrouw

Slide 31 - Quizvraag

Column
Hoe is deze opgebouwd?

Slide 32 - Tekstslide

Inleiding

Slide 33 - Woordweb

Middenstuk

Slide 34 - Woordweb

Slot

Slide 35 - Woordweb

Opbouw
- Inleiding: pakkende vraag, leuke anekdote, prikkelende uitspraak over het onderwerp
 
- Middenstuk: schrijver deelt zijn mening aan de hand van ervaringen, feiten, observaties

- Slot: samenvatting van de belangrijkste punten en aanzetten tot actie/nadenken


Slide 36 - Tekstslide

Terugblik column
Zo’n fatbike ziet er stoer uit. En als ‘iedereen’ in de klas een fatbike heeft, tja, dan moet uw kind natuurlijk ook zo’n fiets. Maar denk, voordat u zo’n fiets voor uw kind aanschaft, vooral aan de veiligheid van uw kind en die van de andere weggebruikers. Want niemand wil wakker worden in een ziekenhuis.


Wat moet erin staan?
- samenvatting van de belangrijkste punten en aanzetten tot actie/nadenken
- de toon heeft een persoonlijke stijl, inclusief minimaal een van de volgende aspecten: humor, ironie en persoonlijke anekdotes 

Slide 37 - Tekstslide

Column: opdracht
We lezen gezamenlijk een column over hoe bijzonder wc-papier is (historisch gezien).


Slide 38 - Tekstslide

Column: opdracht
1. Welke kenmerken van een column herken je hierin terug? Leg je antwoord uit in een hele zin.

2. Wat doet de schrijver goed in het middenstuk en slot? Noteer 2 tops.

3. Je ziet het goed, deze column heeft een middenstuk en een slot. De inleiding ontbreekt. Deze ga jij nu schrijven. Gebruik hiervoor minimaal 50 woorden.
Tip: wat moet er in de inleiding staan? Wat is het doel van de inleiding?

Aan het einde van de les is deze opdracht af en heb je geoefend met moeilijke werkwoorden (in je online werkboek hoofdstuk 1 tot en met 6 werkwoordspelling)

Slide 39 - Tekstslide