Na 1870 trokken veel mensen naar de stad. De steden breidden uit met veel nieuwe woonwijken. Dit noem je …a… ofwel verstedelijking. Na 1960 waren veel mensen de drukte in de stad zat en verhuisden de stad uit. Dit noem je …b…. Dat mensen uit de stad konden verhuizen, had met twee factoren te maken: welvaart en …c…. De gevolgen hiervan waren dat het platteland verstedelijkte. Dorpen en steden groeiden aan elkaar vast. Er ontstonden dus…d….. en later zelfs stedelijke gebieden. Een ander woord voor een stedelijk gebied is een …e…. Tot 1980 daalde de bevolking van de steden, daarna volgde een periode van …f…. Het was weer aantrekkelijk om in de stad te wonen.