5V Thema 4 DNA Basisstof 3 les 4

Basisstof 3 
DNA transcriptie
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Basisstof 3 
DNA transcriptie

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 10
b. Primer is startpunt DNA polymerase, complementaire sequentie primer komt 1x voor, anders worden verschillende fragmenten van DNA gerepliceerd


Slide 2 - Tekstslide

Vraag 10
c. DNA aflezen van 3' -> 5' 
primer voor bovenste streng zijn complementaire nucleotiden eerste 3 van rode deel: CGG
Primer voor onderste streng: ACT

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 14a
lengte stippellijn geeft fragmentlengte weer, dus banden gelelectroforese:
1 X
2 Z
3 W
4 Y (stippellijntje!)

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 14

Slide 5 - Tekstslide

Transcriptie
Nucleotidenvolgorde van een gen in DNA wordt gekopieerd naar RNA

Slide 6 - Tekstslide

RNA - RiboNucleicAcid - Ribonucleïnezuur
RNA is opgebouwd uit 4 verschillende bouwstenen (nucleotide); A,C,U(racil),G

Elk nucleotide is opgebouwd uit 
3 onderdelen:
1. fosfaat
2. ribose (suiker)
3. stikstofbase 
engels                                  nederlands

Slide 7 - Tekstslide

nucleotide DNA vs nucleotide RNA
1. fosfaat
2. ribose (suiker)
3. stikstofbase 
1. fosfaat
2. desoxyribose (suiker)
3. stikstofbase 

Slide 8 - Tekstslide

RNA
  • stikstofbasen: Adenine, Cytosine en Guanine
  • GEEN Thymine MAAR WEL Uracil

Slide 9 - Tekstslide

Transcriptie: DNA naar mRNA
Bij het maken van mRNA wordt de de matrijsstreng (template) van DNA afgelezen, het mRNA is daarom complementair aan de matrijsstreng.

Het basenvolgorde in mRNA is dus een gelijk aan de ándere DNA streng: de coderende streng.




Slide 10 - Tekstslide

3 typen RNA
  • messenger RNA richting ribosoom = maken eiwit
  • ribosomaal RNA (rRNA) = bestanddeel ribosomen
  • Transfer-RNA (tRNA) = binden aminozuren uit cytoplasma + vervoer naar ribosoom = maken eiwit



Binas tabel 71K1+2

Slide 11 - Tekstslide

Ribosomen
RNA wordt afgelezen in ribosomen
Hierbij worden eiwitten gevormd


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Transcriptie

Slide 14 - Tekstslide

1. Transcriptiefactoren binden promotor
2. RNA polymerase bindt dit complex

Slide 15 - Tekstslide

3. pre-mRNA wordt gevormd
4. transcriptie eindigt bij eindsignaal 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

5. RNA polymerase en RNA streng laten los
6. waterstofbruggen herstellen

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Transcriptie en splicing 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Tekst
DNA
RNA
Uracyl
ribose
Desoxyribose
enkelstreng
T, A, G, C
kort
lang

Slide 23 - Sleepvraag

Wat ontstaat er bij transcriptie?
A
Eiwit
B
Aminozuur
C
DNA
D
mRNA

Slide 24 - Quizvraag

Van dubbelstrengs DNA heeft een deel van een coderende-streng de nucleotidesequentie CGGATACGGTTA.
Wat is de sequentie van nucleotiden in het RNA-molecuul dat wordt gesynthetiseerd?
A
GCCTATGCCAAT
B
GCCUAUGCCAAU
C
CGGAUACGGUUA
D
UAACCGCACCCG

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen pre-mRNA en mRNA?
A
mRNA is nog niet bewerkt, pre-mRNA wel
B
Pre-mRNA bevat intronen, mRNA niet
C
pre-mRNA bevat exonen, mRNA niet
D
pre-mRNA bevat uracil, mRNA bevat thymine

Slide 26 - Quizvraag

Transcriptie is het proces waarbij ... wordt omgezet in ...
A
DNA -> mRNA
B
mRNA -> eiwit
C
pre-mRNA -> mRNA
D
eiwit -> mRNA

Slide 27 - Quizvraag

Niet coderend-DNA (junk DNA) heeft...
A
geen functie
B
een regulerende functie
C
verslaving tot gevolg
D
geen baseparen

Slide 28 - Quizvraag

RNA is DNA met een andere
A
suiker
B
fosfaatgroep
C
stikstofbase
D
alle drie anders

Slide 29 - Quizvraag

RNA wordt afgelezen van de
A
3'kant naar de 5'kant
B
5'kant naar de 3'kant

Slide 30 - Quizvraag

Van RNA bestaan 3 soorten. Welke soort RNA wordt ook wel boodschapper RNA genoemd
A
mRNA
B
tRNA
C
rRNA
D
RNAse

Slide 31 - Quizvraag

Het pfizer vaccin bevat RNA. Welke bewering is waar over RNA?
A
Het kan zich in het DNA nestelen
B
Het kan niet in cellen komen
C
Het codeert voor een eiwit
D
Het werkt net als een eiwit

Slide 32 - Quizvraag

18. RNA bestaat uit aminozuren
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de functie van RNA?
A
de informatie voor een eiwit van DNA naar de ribosomen overbrengen
B
het bevat alle erfelijke informatie
C
RNA maakt eiwitten
D
RNA koppelt aminozuren aan elkaar tot eiwitten

Slide 34 - Quizvraag

  • begrippenlijst basisstof 3 - transcriptie
  • RNA
  • Ribose
  • RNA-ploymerase
  • Uracil
  • transcriptie
  • mRNA
  • rRNA
  • tRNA
  • promotor
  • transcriptiefactoren
template streng
matrijsstreng
coderende streng
pre-mRNA
RNA processing
spliceosoom
splicing
intron 
exon

Slide 35 - Tekstslide

Aan het werk!
Opdracht: 
basisstof 3
17 t/m 21

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Video