Je gaat het voorgaande nu oefenen met korte zinnen.
ALLEEN wanneer het wederkerende werkwoord terugslaat op de ich of du-persoon, moeten de alarmbellen bij je afgaan.
Staat er geen LV (=4e nv) in de zin, gebruik dan de 4e nv.
Staat er wél een LV (=4e nv) in de zin, wijk dan uit naar de 3e nv.