Unterrichtswoche 2 - wederkerend werkwoord

v5 - TEA I
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

v5 - TEA I

Slide 1 - Tekstslide

Inhalt dieser Stunde
Reflexive Verben
Ziel(e):
  • Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
  • Je kunt het wederkerend voornaamwoord vervoegen.

Slide 2 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
                      Duits

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen bereikt?
kennen/kunnen



  1. Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
  2. Je weet hoe je het wederkerend voornaamwoord vervoegt.
  3. Je kunt aangeven wanneer je je 3e naamval bij wederkerende werkwoorden gebruikt. 

Slide 4 - Tekstslide

Reflexive Verben
Hat ein reflexives Pronomen, " wederkerend voornaamwoord",
sowie ‚zich‘ auf Niederländisch

Zum Beispiel:
zich vergissen > ik vergis me
zich verheugen > hij verheugt zich

Slide 5 - Tekstslide

Reflexive Verben
'zich' ---->  sich
und passt sich an die Person an

sich freuen > er freut sich

Slide 6 - Tekstslide

Reflexive Verben
Dafür musst du Verben konjugieren (vervoegen) können.

Wie war das nochmal?

Slide 7 - Tekstslide

Ein Verb im Präsens (OTT) konjugieren 
Verb konjugieren:
                                  stam + (fe) E – ST – T – EN – T – EN


stam
= hele werkwoord (= infinitief) min -en/-n
kommen: komm-
arbeiten: arbeit-
regnen: regn-


Slide 8 - Tekstslide

Reflexive Verben 'sich beeilen" (zich haasten)
Verb+ Pronomen
ich              beeile  mich                      ik haast me
du               beeilst dich                       jij haast je
er/sie/es  beeilt   sich                       hij/zij/het haast zich    
wir               beeilen uns                      wij haasten ons
ihr                beeilt   euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeilen sich                      zij haasten zich/ u haast zich

Slide 9 - Tekstslide

Probiere es nun selbst aus ...

Slide 10 - Tekstslide

Vervoeg 'sich erinnern' (zich herinneren) in de 'du'-vorm
timer
0:20

Slide 11 - Open vraag

Vervoeg 'sich leisten' (= zich veroorloven)
in de 'er'-vorm
timer
0:20

Slide 12 - Open vraag

Vervoeg: 'sich waschen' (= zich wassen)
in de 'ich'-vorm
timer
0:20

Slide 13 - Open vraag

Reflexive Verben
Du kannst den 4. oder den 3. Fall benutzen.
Jetzt auf NL
Als je een lijdend voorwerp in de zin hebt moet je de 3e naamval gebruiken.
Ich wasche mir die Hände.

Is er geen lijdend voorwerp pas je de 4e naamval toe.
Ich wasche mich.

Slide 14 - Tekstslide

Und jetzt seid ihr dran!

Slide 15 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
Wat weet je nog?

Slide 16 - Woordweb

Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich waschen: "Ich ....... ........... täglich die Haare."

Slide 17 - Open vraag

Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich irren: "Ihr ........ .............. Heute haben wir den 16., nicht den 17. Februar."

Slide 18 - Open vraag

maak de volgende zin af (wederkerend werkwoord):
Wir haben... über das Thema unterhalten.
A
euch
B
uns
C
sich
D
ihn

Slide 19 - Quizvraag

Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich überlegen: "Warum ....... du ........ die Sache nicht mal kurz?"

Slide 20 - Open vraag

Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich streiten: "Mein Bruder ..... ........... jeden Tag mit meinem Vater."

Slide 21 - Open vraag

Hausaufgaben
Mache
--

Lerne: Wörter D-NL A1/A2

Slide 22 - Tekstslide

Hausaufgaben
Mache
Allemaal > Teil C 11-14
*Je kunt de zwakke werkwoorden zowel in de Präsens, als in de Präteritum en de Perfekt toepassen.
Lerne: Wörter D-NL A1/A2

En een keuze uit:
A) Teil A - Aufgabe 1+2
*Je kunt belangrijke details begrijpen van een eenvoudige televisiereportage (SEHEN/HÖREN voor KLT)

B) Teil B - Aufgabe 5+6 (AB)
*(B1/B2) Je kunt relevante informatie vinden en begrijpen in broschures (LESEN/VOKABELN).

Slide 23 - Tekstslide

Wieviel hast du verstanden?
0100

Slide 24 - Poll

Ik ken het rijtje voor de wederkerende werkwoorden
Ik weet wanneer ik 3e of 4e naamval met een wederkerend werkwoord moet gebruiken
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Welke vormen ontbreken hier bij het wederkerend werkwoord:
Es freut ..... (het verheugt me)
Es freut ........... (het verheugt jou)
Es freut.......... (het verheugt haar)
Es freut......... (het verheugt jullie)
Typ hieronder het antwoord als volgt: Es freut ihn (dus de hele zin)

Slide 26 - Open vraag