literaire begrippen herhalen

Literaire begrippen herhalen

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Literaire begrippen herhalen

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een anti-held?
A
iemand bij wie alles mislukt
B
de slechterik in het verhaal
C
iemand die zelf het verloop van de gebeurtenissen bepaalt
D
een hoofdpersoon die bepaald wordt door zijn omgeving

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een type in het verhaal?
A
het broertje van de hoofdpersoon
B
de boze stiefmoeder
C
de hoofdpersoon zelf
D
diegene die de verhaalloop bepaalt

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent stream of consciousness?
A
de gedachten van alle personages
B
het vertellen van de gedachten van de personages
C
een directe weergave van een denkproces
D
het uitvoerig bespreken van de gebeurtenissen

Slide 4 - Quizvraag

Een vooruitwijzing is het omgekeerde van een flashback. Waar of niet waar?
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een anachronie?
A
afwijking van de chronologie van de gebeurtenissen
B
de tijd waarin een verhaal zich afspeelt
C
de tijd die wordt beschreven in het boek
D
het achteraf vertellen van een verhaal

Slide 6 - Quizvraag

Welk perspectief herken je hier? Zij was nu eenmaal iemand die steeds…”.
A
autoriaal
B
personaal
C
kan je hier niet aan herkennen

Slide 7 - Quizvraag

Welk perspectief ken je hier? “Hij wist toen nog niet…”,
A
personaal
B
ik-perspectief
C
auctoriaal
D
kan je hier niet zien

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een motief?
A
De reden voor een personage om zich te ontwikkelen
B
een steeds terugkerend betekenisvol element in een verhaal

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een motto van het verhaal?
A
In een zin het belangrijkste wat er over het verhaal wordt gezegd
B
citaat of kort stukje tekst (o.i.d.) voorin een boek.
C
theorie van verhalende teksten
D
de reden waarom het boek is geschreven

Slide 10 - Quizvraag

Waarom gebruikt een schrijver een motto?
A
De schrijver waardeert het citaat/het verhaal o.i.d.
B
Het geeft een hint voor het thema van het verhaal
C
Om te verantwoorden wat de schrijver geschreven heeft
D
Het is een slogan die niet in het verhaal past..

Slide 11 - Quizvraag

vertelde tijd
verteltijd
anachronie
ruimte
plaats
showing
telling
De situatie wordt uitgelegd door de schrijver.
De situatie wordt objectief beschreven.
de periode waarin de handeling van het verhaal zich afspeelt. 
de tijd die in werkelijkheid verstrijkt terwijl het verhaal verteld wordt.
iets wat niet helemaal in zijn tijd past.
zorgt voor sfeer en spanning.
bijvoorbeeld over ‘een stadje aan de Maas’ of ‘een dorp in Brabant’ 

Slide 12 - Sleepvraag