Proeftoets Overleven in Europa

Proeftoets Overleven in Europa
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Proeftoets Overleven in Europa

Slide 1 - Tekstslide

Volgens de definitie die voor landbouw gebruikt wordt gaat landbouw om:
A
alle activiteiten van grond tot mond
B
alle activiteiten die door boeren worden verricht
C
alle activiteiten in de akkerbouw en veeteelt

Slide 2 - Quizvraag

Bedrijven die zorgen voor alle activiteiten in het proces na de productie van de boeren heten samen
A
actoren
B
agribusiness
C
landbouw
D
akkerbouw

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het gevolg van de langere keten van boer tot consument
A
de boeren verdienen hierdoor meer
B
er blijft minder geld over voor de boer
C
de producten worden goedkoper

Slide 4 - Quizvraag

In de landbouw is sprake van
A
mondialisering
B
industrialisering
C
mondialisering en industrialisering

Slide 5 - Quizvraag

Nederland behoort tot de top van grote voedselexporteurs ter wereld. Een van de belangrijkste reden hiervoor is
A
dat Nederland nog veel landbouwgrond heeft
B
dat in Nederland nog veel mensen werkzaam zijn in de landbouwsector.
C
dat Nederland veel aan innovatie doet
D
dat Nederland erg aan het vergrijzen in

Slide 6 - Quizvraag

Een andere belangrijke reden is
A
dat Nederland een klein landje is
B
dat Nederland een gunstige ligging heeft aan zee met een monding van grote rivieren
C
dat Nederland van oudsher goed is in landbouw activiteiten

Slide 7 - Quizvraag

Er zijn steeds meer actoren in de landbouw
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Actoren in de landbouw zijn: boeren, agribusiness, overheden en internationale organisatie
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

In het boek las je over vliegende tractoren. Wat is dat?
A
Tractoren tijdens de Zwarte Cross.
B
Vliegtuigen die voedsel vervoeren.
C
Drones die boeren ondersteunen.

Slide 10 - Quizvraag

Vroeger was landbouw vooral
A
Een kleinschalig lokaal proces.
B
Een grootschalig lokaal proces.
C
Een kleinschalig mondiaal proces.
D
Een grootschalig mondiaal proces.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is agribusiness?
A
Alle landbouwbedrijven gezamenlijk.
B
Alle landbouwbedrijven en bedrijven die zorgen voor alle activiteiten in het proces na de productie van de boeren.
C
Bedrijven die zorgen voor alle activiteiten in het proces na de productie van de boeren.

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel cent van iedere euro aan landbouwproducten komt bij de boer terecht?

A
6 cent
B
66 cent
C
96 cent
D
106 cent

Slide 13 - Quizvraag

Een belangrijke locatiefactor voor glastuinbouw is:
A
Geschikte bodem en voldoende neerslag
B
Voldoende goedkope grond
C
In de buurt van afzetmarkt en grote haven
D
Voldoende goedkope arbeidskrachten

Slide 14 - Quizvraag

Omschrijf wat een monocultuur is.

Slide 15 - Open vraag

Intensivering in de landbouw betekent
A
Dat je nog maar een product hebt
B
Dat je meer gebruik maakt van machines, kennis, kapitaal per ha. of product
C
Dat je opbrengst hoger wordt
D
Dat je bedrijf groter wordt

Slide 16 - Quizvraag

Op welk ruimtelijk schaal niveau bevond de landbouw in Nederland zich in 1850?

A
Lokaal.
B
Internationaal
C
Nationaal.
D
Mondiaal.

Slide 17 - Quizvraag

Op welk ruimtelijk schaal niveau bevindt de landbouw in Nederland zich nu?

A
Lokaal.
B
Nationaal.
C
Internationaal
D
Mondiaal.

Slide 18 - Quizvraag

De EEG (1957) had twee kerndoelen afgesproken voor de landbouw. Welke waren dit?

Slide 19 - Open vraag

Wat bedoelen we met: vroeger stond de veeteelt in dienst van de akkerbouw?

Slide 20 - Open vraag