H4, vanaf 4.7

Economie Havo jaar 3
Hoofdstuk 4 - bedrijfseconomie
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Economie Havo jaar 3
Hoofdstuk 4 - bedrijfseconomie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud van de les
  • Herhaling vorige les: bruto- en nettowinst
  • Uitleg bedrijfskosten
  • Opgaven maken

Doelen:
- Je kan de werkelijke omzet, brutowinst en nettowinst berekenen







Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inkoopwaarde van de omzet

Het totale bedrag 

dat een winkelier betaalt

voor de inkoop van producten


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Brutowinst
Omzet
-
inkoopwaarde van de omzet

Het verschil tussen omzet en inkoopwaarde = brutowinst

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nettowinst
Nettowinst = Omzet – Inkoopwaarde - Bedrijfskosten

Brutowinst - Bedrijfskosten

Dit houd je over, hier gaat niks meer van af




Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskosten

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is afzet?
A
Het aantal verkochte producten in stuks.
B
De waarde van de verkoop in euro's.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is nettowinst?
A
Omzet - inkoopwaarde
B
Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Eerst zelf --> buur --> klassikaal
De bakker heeft 50 puddingbroodjes in de etalage liggen. We kopen als klas 30 puddingbroodjes voor €2,50 per stuk
De inkoopprijs van de bakker is €0,80 per stuk.

Vraag: Wat is de brutowinst -van deze transactie- voor de bakker?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden
Wat is de brutowinst voor de bakker?
Omzet: 30 x €2,50 = €75
Inkoopwaarde: 30 x €0,80 = €24
Brutowinst = omzet – inkoopwaarde = €75 - €24 = €51
Stel de bedrijfskosten zijn in totaal €11 euro, dan is de nettowinst €40

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.2 Basisbegrippen (blz. 52)
Afzet: Het aantal verkochte producten in stuks.
Omzet: Het bedrag in geld dat de verkoper ontvangt van de klanten. De waarde van de afzet in euro's. 


Brutowinst: omzet min de inkoopwaarde van de omzet.
Nettowinst: de brutowinst min alle bedrijfskosten.


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwachte nettowinst
Een voorspelling van de verwachte nettowinst, doel: financieel plannen (moet het bedrijf financiering organiseren?)

Afzet: behoudend (voorzichtig) inschatten!

Verwachte bedrijfskosten zijn ook onzeker 
--> daarom nemen ondernemers een 
bedrag op voor 'onvoorziene kosten'





Slide 12 - Tekstslide

Bijvoorbeeld: Loonkosten, huur en elektriciteit.
Aan de slag (in stilte)
Maak opdracht 4.7 t/m 4.10 (vanaf blz. 54)
Jullie krijgen daar 10 minuten.
Hulp nodig? Vraag het rustig aan diegene die naast je zit.
Klaar? Maak opdracht 4.15

timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ondernemingsplan (blz. 56)
Ondernemingsplan: hierin beschrijft een startend ondernemer in detail wat zijn/haar ideeën en plannen zijn. 
Het bestaat uit de verschillende hoofdstukken:
  • Persoonlijk plan
  • Marketingplan
  • Financieel plan

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ondernemingsplan (blz. 56)
Kamer van koophandel: hier schrijf je het bedrijf in. Een soort bevolkingsregister voor bedrijven. Ook helpen zij de startende ondernemer. 

Opdracht 4.15 op blz. 56

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Opdrachten maken
Maak opdracht 4.11 t/m 4.14 op blz. 56 en 57.
Jullie krijgen daar 15 minuten tijd voor.
Hulp nodig? Vraag het rustig aan diegene die naast je zit.
Klaar? Maak opdracht 4.17.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Brutowinst- en nettowinstmarge (blz. 57)
Brutowinstmarge --> brutowinst uitgedrukt in een percentage van de omzet.
Nettowinstmarge --> Nettowinst uitgedrukt in een percentage van de omzet.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bruto- en nettowinstmarge --> (opdr. 4.17 op blz. 57)
Brutowinstmarge: De verhouding tussen omzet en winst uitgedrukt als een percentage van de omzet.


Bij de nettowinstmarge doe je hetzelfde, maar dan nettowinst ipv brutowinst.
Tip: 4.17 is een belangrijke opdracht!






Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bruto- en nettowinstmarge
Waarom zijn deze cijfers belangrijk?

Als je deze cijfers (percentages) hebt kan je makkelijk vergelijken. 
- Vergelijken met eigen cijfers van bijvoorbeeld vorig jaar.
- Vergelijken met concurrenten.

Omzet alleen zegt bijvoorbeeld niet zo veel. Wel hoeveel daarvan winst is. Data is belangrijk!


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 4.17 maken
Wat: Maak opdracht 4.17 op blz. 57.
Tijd: Jullie krijgen daar 15 minuten tijd voor.
Tip: Je hebt bron 4.6 nodig
Klaar? Maak opdracht 4.18. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SWOT-analyse (blz. 57)
Een SWOT-analyse geeft een ondernemer inzicht in de sterke en zwakke punten van zijn bedrijf en welke kansen en bedreigingen er zijn in de markt waarin het bedrijf opereert. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SWOT-analyse 
Wat zou de SWOT-analyse voor New York Pizza zijn?

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting van de les
Lesdoelen:
- Je kan benoemen waar een ondernemingsplan uit bestaat.
- Je kan uitleggen wat de Kamer van Koophandel doet.
- Je kan de brutowinst- en nettowinstmarge berekenen. 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies